106 met meer vrucht zal kunnen waarnemen dan iemand, die, hoe groote kennis van het archiefwezen hij ook moge hebben, het ambt van inspecteur als een nevenfunctie naast zijn buiten de archiefwerkzaamheden vallende hoofdbetrekking vervult dat de Minister in de meergenoemde Memorie van toelichting verklaart, geen „geschikten" algemeenen rijksarchivaris te hebben kunnen vinden, „zonder dat eischen werden gesteld, welke voor inwilliging niet vatbaar „waren" dat ondergeteekenden evenwel meenen te weten, dat onder „eischen" hier moet worden verstaan„eischen van geldelijken aard" dat zij in alle bescheidenheid van oordeel zijn, dat voor dit doel, in de gegeven omstandigheden vooral, wel een geldelijk offer mag worden gebracht dat dit offer bovendien niet groot zal zijn, temeer, daar ondergetee kenden hebben vernomen, dat de geleerde, dien de Minister „ten volle berekend" achtte voor het ambt van inspecteur, bereid zal zijn, zijn tegenwoordigen werkkring met het ambt van algemeen rijksarchivaris te verwisselen, wanneer hem een jaarwedde wordt toegekend van 6000. dat, werd een dergelijke regeling, welke niet alleen door onder geteekenden wordt verlangd, maar door bijna ieder, die van het Neder- landsche archiefwezen kennis heeft en daarin belang stelt, aangenomen, de begrooting wel is waar zou worden bezwaard met 6000, maar dat zij zou worden verminderd met 2000 -j- 1400 voor den Inspecteur en 600 voor den rijksarchivaris-beheerder, te zamen dus met 4000 dat zij bovendien nog van oordeel zijn, dat, wat thans een vermeerdering van kosten is, op den duur, door vermindering van allerlei administratieven omslag, ongetwijfeld een besparing zal blijken te zijn, terwijl, wanneer wordt beslist in den zin als door ondergeteekenden is uiteengezet, dit voor het Nederlandsche archiefwezen in het algemeen en voor het Algemeen Rijksarchief in het bijzonder van zeer overwegend belang zal zijn dat zij daarom, met den meesten eerbied, maar met krachtigen aan drang tevens, verzoeken, dat uw geëerde vergadering haar medewerking gelieve te verleenen, opdat een regeling, zooals die hierboven is uiteengezet, mogelijk worde. Hetwelk doende enz. J. A. FEITH. P. G. BOS. A. C. BONDAM. E. WIERSUM. S. MULLER Fz. 107 In de „Nieuwe Rott. Cour." van 4 October 1911 schreef een mede werker over het voorstel van den Minister het volgende „Met een enkel woord is in dit blad bericht, dat de Minister van Binnenlandsche zaken, door middel van een paar eenvoudige posten op zijne begrooting, een zóó ingrijpende wijziging van ons archiefwezen voor heeft, dat m.i. dit niet zonder eenig woord van waarschuwing mag voor bijgegaan worden. Jarenlange geschiedkundige onderzoekingen en omgang met archivarissen hehben mij met de wenschen en het streven dier ambtenaren bekend gemaakt en een beweging, in aard en strekking gelijk aan die, welke onze Minister nu voorheeft, is mij ten deze tot voorbeeld. Wat beoogt Zijne Excellentie? Niets meer of minder dan dit: de post van algemeen rijksarchivaris wordt opgeheven en vervangen door dien van „Inspecteur van het archiefwezen" ons algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage wordt, in verband hiermede, een tetrarchie, waarvan één der tetrarchen den titel van „beheerder" ontvangt, aldus een karikatuuur wordend van den, nu afgeschaften, algemeenen rijksarchivaris. Aanleiding tot dezen radikalen en van gevaren zwangeren maatregel vindt Zijne Excellentie in de omstandigheid, dat na het aftreden van den vorigen titularis er eenerzijds „geen geschikt opvolger gevonden is," anderzijds „eischen gesteld werden, niet vatbaar voor inwilliging." Uit deze phraseologie blijkt het volgende: er was een geschikt opvolger, maar aan diens eischen kon Z. Exc. niet voldoen. Waarom? Een antwoord hierop wordt ons onthouden; men laat na ons den aard dier eischen mede te deelenmen Iaat na, ons eveneens ervan op de hoogte te willen brengen, waarom men die eischen niet vermocht in te willigen. Hisce feliciter peractis, was er „dus" geen geschikte opvolger, ergo: de betrekking wordt afgeschaft. Welnu, hiertegen dient geprotesteerd. Ons korps archiefambtenaren verheugt zich bij alle deskundigen, ook (misschien wel vooral) in het buitenland, in een voortreffelijke reputatie en de bewering, dat geen der leden van dit korps (op één na, die eischen stelde niet vatbaar voor inwilliging) geschikt was, houdt geen steek. Heeft men niemand gevonden, dan is het omdat men niet gezocht heeft, of liever omdat men niet heeft willen vinden. Dit laatste zal het geval zijn. Er waait in sommige landen een wind, die tot resultaat heeft de verbureaukratiseering van kunst en wetenschap er worden daar, naast of in de plaats der wetenschappelijke beheerders, gesteld ambtenaren, bureaukraten, met weidsche titels alsbeheerder, administrateur-inspecteur, en derg. Het behoeft geen betoog, dat dit systeem hoogst bedroevende gevolgen moet hebben voor de wetenschappelijke waarde der aldus „beheerde" inrichtingen. Echter zal het bij ons zoover niet komen. Zijne Excellentie is zoo gelukkig geweest „voor deze taak een ten volle berekend geleerde" te vinden, een soort amphibisch persoon dus, wetenschappelijk bureaukraat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 23