104 terwijl in het beheer van het Algemeen Rijksarchief op andere wijze zou moeten worden voorzien. Tot de taak van dien inspecteur zou dus in de eerste plaats behooren het inspecteeren der rijksarchieven, zoowel in de Provinciën als van het Algemeen Rijksarchief. Verder zal door hem advies zijn te geven omtrent al de zaken het archiefbeheer betreffende, waar omtrent door de Regeering zijn voorlichting zal worden gewenscht, en zal hij hebben toe te zien, dat eenvormigheid in dat beheer worde betracht. De ondergeteekende vleit zich een voor die taak ten volle berekend geleerde te hebben gevonden, die, nevens zijn hoofdbetrekking, bereid is tegen een bezoldiging van 2000.— dit werk op zich te nemen, terwijl voor reis- en verblijfkosten aanvankelijk op 1400.ware te rekenen. Aangezien de nieuwe regeling niet vóór 1 April 1912 in werking zal kunnen treden, zal op dit en het volgend artikel voor 1912 slechts noodig zijn respectievelijk een bedrag van 1500.— en 1050.—." In verband met deze door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorgestelde regeling is door het bestuur der Vereeniging van Archiva rissen in Nederland onderstaand verzoekschrift aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzonden: Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden Jhr. Mr. J. A. Feith, Rijksarchivaris in de provincie Groningen, Mr. P. G. Bos, adjunct-archivaris bij het Algemeen Rijksarchief, Mr. A. C. Bondam, Rijks archivaris in de provincie Gelderland, Dr. E. Wiersum, archivaris der gemeente Rotterdam en Mr. S. Muller Fzn., Rijksarchivaris in de provincie Utrecht en archivaris der gemeente Utrecht, te zamen uitmakende het bestuur der Vereeniging van Archivarissen in Nederland dat zij kennis genomen hebben van het ontwerp van wet, vaststellende de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1912, en meer bepaaldelijk van de artikelen 168, 169 en 170 van het vijfde hoofdstuk van dit ontwerp, met de bij die artikelen behoorende gedeelten van den uitgewerkten en toelichtenden staat en van de Memorie van Toelichting; dat in artikel 168 voornoemd wordt uitgetrokken een jaarwedde voor den inspecteur van het archiefwezen, terwijl artikel 169 de reis-, verblijf- en bureelkosten van dien inspecteur bepaalt en in artikel 170 is opgenomen een verhooging met f 600.van de jaarwedde van dengene der tegen woordige adjunct-archivarissen bij het Algemeen Rijksarchief, wien de titel Rijksarchivaris-beheerder van dat archief zal worden gegeven; dat Zijne Excellentie de Heer Minister van Binnenlandsche Zaken, na i) Zie voor art. 170 hierachter blz. 163 vlg. Red. 105 in het kort te hebben medegedeeld, wat, naar Haar meening, de taak van den Inspecteur voornoemd behoort te zijn, zegt, zich te vleien, „een voor „die taak ten volle berekend geleerde te hebben gevonden, die nevens „zijn hoofdbetrekking bereid is, tegen een bezoldiging van 2000.dat „werk op zich te nemen, terwijl voor reis- en verblijfkosten aanvankelijk „op 1400.ware te rekenen"; dat ondergeteekenden gelooven, dat deze „geleerde" naar zij meenen te weten een oud-rijksarchivaris in een der provinciën, wiens „hoofdbetrekking" thans is hoogleeraar aan een der Nederlandsche Univer siteiten ongetwijfeld ook in zijn ambt van inspecteur zeer veel goeds zal kunnen verrichten ten bate van het Nederlandsche archiefwezen; dat zij evenwel de vrijheid nemen, zich niet te kunnen vereenigen met des Ministers meening, geuit in de Memorie van Toelichting tot de artikelen 168 en 169, dat de algemeene rijksarchivaris namelijk een twee ledige taak zou hebben, en dat deze taak dan ook in tweeën zou kunnen worden gesplitst dat immers, naar het oordeel van Zijne Excellentie, een deel van die taak zou omvatten „het opperbestuur van het archiefwezen in het algemeen", hetwelk zou behooren over te gaan op den inspecteur van het archiefwezen, terwijl het andere deel van des algemeenen rijksarchivaris taak zou bestaan in het „beheer", waaronder, zooals de Minister in de toelichting tot artikel 170 zegt, „het huishoudelijk beheer" moet worden verstaan van het Algemeen Rijksarchief, welk „beheer" diende te worden overgenomen door een „rijksarchivaris-beheerder" dat ondergeteekenden betreuren, dat geen rekening is gehouden met een ander en zeker niet het minst gewichtige deel van de ambtstaak van den algemeenen rijksarchivaris, namelijk de wetenschappelijke leiding van de werkzaamheden op het Algemeen Rijksarchief, die eenheid van werkwijze op deze inrichting bevordert en die zeer wel kan worden gegeven, ook wanneer aan de tegenwoordige adjunct-archivarissen bij het Algemeen Rijksarchief een meer zelfstandige positie wordt toegekend dat, naar het oordeel van ondergeteekenden, zulk een leiding onmisbaar is, maar ook, dat zij slechts naar den eisch kan worden gegeven door iemand, die dagelijks op het Algemeen Rijksarchief als hoofd dezer inrichting werkzaam isimmers alleen een geregelde arbeid aldaar kan voldoende vertrouwd maken met de eigenaardige wijze, waarop de bestanddeelen van het Algemeen Rijksarchief zijn samengesteld en met de op dat archief heerschende toestanden en gebruiken dat bovendien zulk een dagelijksche arbeid noodwendig ten gevolge moet hebben een meer innige aanraking met de Rijksarchieven in de provinciën, zoodat iemand, die het ambt van algemeen rijksarchivaris in zijn vollen omvang bekleedt, ook de functie van inspecteur dier archieven

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 22