210 echter nog een enkel woord. „In de volgende bladzijden," zegt de schrijver aan het begin, „zal ik aantoonen: a. dat de hoofdzaak van het geschil niet is: „een ruzie, die een rijksambtenaar goedvindt te maken met een ambtenaar van de gemeente", maar het opzettelijk verhinderen door het Dagelijksch Bestuur der gemeente Zwolle van een behoorlijke naleving van de door de instructie en het contract van 1898 den Rijksarchivaris opgelegde verplichtingen; b. dat de kwestie Wijnbeek, voortspruitende uit de houding van het Dagelijksch Bestuur, van bijkomstigen aard is. Eerst betoogde hij dan, dat hem door het optreden van het gemeente bestuur en zijn ambtenaar niet alleen de behoorlijke vervulling zijner ver plichting tot verzorging van het gemeentearchief, maar zelfs de deugdelijke waarneming zijner betrekking als rijksarchivaris onmogelijk werd gemaakt. Aan dezen toestand moest natuurlijk een einde gemaakt worden en dit geschiedde op 1 April 1909, toen hij van den ambtenaar Wijnbeek de sleutels terugeischte en hem den verderen toegang tot het rijksarchiefgebouw verbood. Vervolgens wordt als tweede punt de verhouding tot Wijnbeek be handeld, terwijl aan het slot de schrijver den Raad met den meesten aandrang verzoekt om een deugdelijk onderzoek te willen instellen en aan de hand vooral van de officieele stukken te oordeelen, of èn het voorstel èn de beschuldigingen van B. en W. op gegronde gegevens berusten. Geruimen tijd hoorde men nu niets meer van de zaakalleen kwam bij den Raad van Zwolle een schrijven in van den gemeente-secretaris van 9 Februari 1911, waarin deze, naar aanleiding van sommige mededeelingen in Dr. Schoengen's antwoord meende de toedracht der zaak te moeten mededeelen, voorzoover althans als hij er in gemoeid was. Toen evenwel bekend werd, dat het voorstel van B. en W. tot ont binding van de overeenkomst, reeds 30 Sept. 1910 bij den Raad ingediend, eindelijk, in de raadsvergadering van 1 Mei 1911, behandeld zou worden, toen achtte ook het Bestuur van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland den tijd gekomen om zijn stem in het kapittel te doen hooren. Het diende daarom 25 April 1911 bij den Raad het volgende rekest in: „Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, allen archivarissen aan Nederlandsche archieven, te zamen uitmakende het Bestuur van de Vereeniging van archivarissen in Nederland, dat, naar zij vernemen, eerstdaags door U eene beslissing zal genomen worden over het voorstel van het Dagelijksch Bestuur tot ontbinding van het met den Staat over het gemeentearchief gesloten contract, dat zij thans geen oordeel wenschen uit te spreken over de geschillen tusschen dat bestuur en den rijksarchivaris in Overijssel, hetgeen zonder breedvoerige motiveering niet zou kunnen geschieden, althans geene waarde zou hebben, 211 dat zij echter met den meesten nadruk wenschen te verklaren, dat na ontbinding van het contract op de gemeente Zwolle weder zal rusten de stellige plicht tot het goed beheeren en verzorgen van haar archief, hetwelk niet alleen historisch van groote waarde is, maar ook van onberekenbaar belang voor het bewijzen en handhaven van de rechten der gemeente, dat het archief echter geene vruchten zal kunnen afwerpen, wanneer het niet behoorlijk geordend en beschreven is, dat het mitsdien niet alleen de eereplicht, maar ook het geldelijk belang der gemeente Zwolle is, om de ordening en beschrijving van het archief met kracht aan te vatten, dat, naar de stellige overtuiging der ondergeteekenden, het opdragen van het beheeren en verzorgen van het archief, veelmin van het ordenen en beschrijven daarvan, aan een klerk (hoe voortreffelijk die overigens moge zijn) bepaaldelijk niet verantwoord zou kunnen worden, dat dergelijke opdracht immers niet alleen ondoelmatig en nutteloos zou zijn, maar ook bijzonder schadelijk voor de belangen van het archief, aangezien een niet behoorlijk voorbereid en opgeleid persoon het verband van het archief in korten tijd onherstelbaar zal kunnen verstoren en aldus het doen van nasporingen daarin buitengewoon bemoeilijken, dat deze meening door niemand, die deskundig op het gebied van archiefwezen verdient te heeten, tegengesproken zal kunnen worden. Redenen, waarom ondergeteekenden Uwe vergadering met aandrang verzoeken, om tot de ontbinding van het bestaande contract met den Staat geene toestemming te willen verleenen, dan nadat door het Dage lijksch Bestuur aan U voorstellen zullen zijn gedaan, die de belangen van Uw archief, immers de belangen Uwer gemeente, volkomen en duur zaam zullen verzekeren. 't Welk doende enz." In genoemde raadsvergadering kwamen een drietal leden, De Fraiture c.s., om de discussiën te voorkomen of althans te beperken, met het volgende voorstel „De gemeenteraad van Zwolle, betreurende de vele oneenigheden welke naar aanleiding van de archiefkwestie ontstaan zijn en het wensche- lijk oordeelende elk verder debat daarover te voorkomen, Overtuigd van de groote wenschelijkheid, zoowel van een wetenschap pelijk als van finantieel standpunt, dat de overeenkomst met het rijk, althans in hoofdzaak, gehandhaafd worde, In aanmerking nemende dat de ambtenaar Wijnbeek, ofschoon gaarne zijn bekwaamheid en toewijding erkennende, niet de geschiktheid bezit om aan het hoofd van het archief te staan, Verzoekt het college van Burgemeester en Wethouders de noodige stappen te doen, welke leiden kunnen tot handhaving van de met het rijk

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 8