208
gewijzigd, zij was oorspronkelijk voor 10'/2 jaar en werd nu voor 40
jaren aangegaan. Toen, zoo ooit, was 't toch de plicht van 't gemeente
bestuur geweest eenerzijds den minister te vragen, hetzij het contract be
hoorlijk te doen uitvoeren, hetzij de bepalingen, die feitelijk niet uitge
voerd werden, te schrappen, anderzijds den raad in te lichten, dat het
contract, dat nu voor 40 jaren werd aangegaan, feitelijk een geheel andere
beteekenis had dan men uit de bewoordingen zou afleiden, dat enkele
bepalingen er van reeds drie jaren lang niet waren en ook verder niet
zouden worden nageleefd. Waarom hebben Burgemeester en Wethouders
dat niet gedaan? Ik voor mij zie geen ander antwoord dan dit en
het is ook het eenige, dat de handelwijze van Burgemeester en Wethouders
althans eenigermate verontschuldigt Burgemeester en Wethouders wil
den wel zoo, zij waren niet ontevreden, dat de klerk onder toezicht van
den secretaris het beheer van het gemeentearchief voerde en dat op die
wijze toch verkregen werd, wat reeds in 1895 door een groot deel van
den gemeenteraad was verlangd. Zij waren bang door zich bij de regeering
te beklagen of door den raad op de tekortkomingen van het Rijk te wijzen,
slapende honden wakker te maken en een einde te zien gebracht aan den
toestand, die, dank zij de lakschheid van Mr. Rutgers, tot geen bezwaren
aanleiding gaf.
Hoe dat zij, weldra kwam aan dien toestand een einde. Mr. Rutgers
overleed, Dr. Schoengen werd archivaris en deed wat zijn plicht was, hij
trok zich de zorg voor het archief aan. Toen ontstond het conflict. Dat
thans de eenige oplossing dus is, dat het contract, dat zoo vele jaren niet
is nageleefd, ontbonden wordt, is niet anders. Maar dat Burgemeester
en Wethouders in hun voorstel Dr. Schoengen op zoo felle wijze te lijf
gaan, is ik kan het niet anders zeggen in hooge mate onbehoorlijk.
Dr. Schoengen wist van de geheele correspondentie van 1901 niets af,
van de theorie, door Burgemeester en Wethouders daarop gebouwd maar
door hen zorgvuldig voor zich gehouden, nog veel minder. Hij deed
wat ieder in zijn plaats zou hebben gedaan, hij aanvaardde de verant
woordelijkheid, die het contract van 1898, gewijzigd 1904, hem oplegde
en beschouwde zich dus als den beheerder van het gemeentearchief en
den klerk als zijn ondergeschikte. Het optreden van Dr. Schoengen moge
daarbij meer of minder gelukkig zijn geweest, eigen tekortkomingen op
hem af te schuiven, zooals Burgemeester en Wethouders doen, gaat niet
aan. Zeker, de Regeering, die den flater beging om den brief van 4
September 1901 te schrijven, en niet voldoende toezicht hield op de uit
voering van het contract door Mr. Rutgers, gaat niet vrij uitmaar de
grootste schuld treft toch Burgemeester en Wethouders, die zich zonder
eenig bezwaar bij de niet-uitvoering van sommige bepalingen van het con
tract hebben neergelegd.
209
En thans zal het archief van Zwolle zonder deskundig toezicht aan
den klerk worden overgelaten want de kans, dat een wetenschappelijk
archivaris zich na het gebeurde bereid zal verklaren het beheer van het
Zwolsche archief op zich te nemen, gesteld dat de Raad bereid mocht
zijn, zulk een ambtenaar aan te stellen, lijkt mij uiterst gering. Dit is
ongetwijfeld het jammerlijkste van deze geheele zaak. De schuld daarvan
treft echter niet Dr. Schoengen, die bereid is geweest het beheer van het
archief overeenkomstig zijn verplichting te voeren, ook niet het Rijk, dat
het zijne heeft gedaan om de gemeente te helpen uit de impasse, waarin
zij na het ontslag van Mr. Mulder geraakt was, maar alleen en uitsluitend
hen, die ingevolge de gemeentewet met de zorg voor het archief zijn belast."
Een waarschuwende stem in deze kwestie deed ten slotte nog hooren
de heer Mr. A. J. M. Vos de Wael in een artikel in de Prov. Ov. en
Zw. Crt. van 4 Nov. 1910, waarin hij vooral op publiciteit van de gewis
selde stukken aandrong, in het bijzonder van het aan B. en W. gerichte
rapport van den ambtenaar bij het gemeentearchief J. Wijnbeek van
1 April 1909, dat een uitvoerig verslag bevat van de gebeurtenissen in het
rijksarchiefgebouw op dien gedenkwaardigen dag
Maar het was te verwachten, dat ook de heer Schoengen zelf de
memorie van toelichting, die B. en W. aan hun voorstel aan den Raad tot
ontbinding van de bestaande overeenkomst met het Rijk hadden toegevoegd,
niet naast zich neer zou leggen, zonder meer. En nog voor het einde van
het jaar 1910 verscheen zijn antwoord op die memorie. In den begelei
denden brief aan den Raad der gemeente Zwolle verklaarde hij zich tot dat
antwoord gedwongen te zien, niet alleen omdat hij persoonlijk was aange
vallen, maar ook omdat in de memorie „van de feiten zelf, waarop het
hier aankomt, een geheel onjuiste voorstelling gegeven" was. Over het
voorstel zelf tot ontbinding van genoemd contract en tot terugname van
het gemeentearchief kon hij zich, waar een der beide contractanten zijn
superieur was, natuurlijk niet uitlaten. Doch ernstig wilde hij protesteeren
tegen de hem door B. en W. aangewreven beschuldigingen, dat het archief
bij hem niet veilig zou zijn en hij zelf ongeschikt en daarbij nog onbe
trouwbaar op den koop toe.
En dit doet hij dan ook met alle kracht in het lijvige verweerschrift,
dat eerst een kort historisch overzicht der kwestie bevat, dan het eigenlijke
verweer tegen de door B. en W. geuite beschuldigen en eindelijk als bijlagen
een reeks officieele stukken en courantenartikelen. Het historisch overzicht
en de bijlagen hebben wij reeds in hoofdzaak vermeldover het verweer
In de Prov. Ov. en Zw. Crt. van 9 Nov. komt nog een artikeltje voor van
Mr. Fruin, geschreven in antwoord op een opmerking van den heer Vos de Wael
en waarin hij uit een nadere mededeeling van dezen concludeert, dat de onoprechte
houding van het gemeentebestuur de oorzaak was vau het conflict.