234 van nooit plotseling, doch eerst na verloop van langen tijd waarneembaar zoude zijn. Nu mag men aannemen, dat gepolijste metalen voorwerpen nauwelijks tientallen van jaren in gebruik zijn, zonder dat ze het dunne laagje zapon, of door veelvuldig aanraken öf door poetsen öf door nieuw polijsten reeds lang hebben verloren, vóórdat de schadelijke uitwerkingen intreden. Blijft nu toch een zaponovertrek toevallig langen tijd behouden, zooals dit bij voorwerpen in musea het geval zou kunnen zijn, zoo zou reeds wegens de buitengewoon dunne laag er van de te veroorzaken schade niet groot kunnen zijn. Bovendien zal men bij zulk een geval geneigd zijn niet het zapon, doch de invloed van lucht en vocht voor de schade verantwoordelijk te stellen. In veel ongunstigere conditie zou men echter verkeeren, wanneer eene zelfontbinding bij archivalia, die door en door met zapon doortrokken zijn, zoude plaats hebben. Het is duidelijk, dat, al treedt dit proces ook pas na tientallen van jaren in, de ontbindingsproducten niet alleen aan den buitenkant, maar ook in het stuk zelf werken en verregaande vernietingen kunnen veroorzaken. Bij werkzaamheden tot het behoud van kostbare handschriften en archivalia dient echter niet uit het oog verloren te worden, dat men niet werkt voor enkele tientallen van jaren, doch zoo mogelijk voor eeuwen. Deze overwegingen en eenige vooronderzoekingen, waarvan de resul taten aantoonden, dat de bezwaren, die tegen het gebruik van zapon in de archiefpraktijk waren geopperd, niet ongegrond bleken te zijn, waren de oorzaak, dat naar een nieuw plaatsvervangend middel werd uitgezien. Prof. Eder te Weenen een specialiteit op 't gebied der nitrocellu- losen stelde voor, in plaats van het uit nitrocellulose vervaardigde zapon, oplossingen van acetylcellulose of celluloseacetat te gebruiken. Acetylcellulose is eene verbinding van cellulose met azijnzuur, eene samenstelling, die algemeen geacht wordt grooter weerstandsvermogen tegen invloeden van buiten af te bezitten dan de nitrocellulose. Bovendien zoude dit middel bijzonder geschikt zijn voor het gebruik in archieven, omdat, in geval van een langzame ontbinding, hoogstens eene afscheiding (Abspal- tung) van azijnzuur plaats kan hebben, een zwak organisch zuur, dat voor handschriften en archivalia ongevaarlijk is. Proeven, met dit nieuwe middel in archieven genomen, mislukken echter wegens de groote broosheid ervan. Slechts nadat de Elberfelder Farbenfabriken vorm. Fried Bayer et Co. er in geslaagd waren eene andere samenstelling te vinden, scheen het middel voor den archiefdienst bruikbaar te zijn. Zij brachten eene oplossing van acetylcellulose in aceton of azijn- eter in den handel, een vloeistof die zij „Cellit" noemden. Doch wederom werd men in de verwachting, die de archivarissen 235 op het cellit hadden gesteld, teleurgesteld, daar de vloeistof bij het op drogen troebel werd. Ten slotte echter gelukte het Dr. Fr., dit euvel te verhelpen door als oplossingsmiddel in plaats van azijnzuur „Acetessigester" te gebruiken. Doch ook met dit middel schijnt het ideaal niet bereikt te zijn, daar het in verbinding met bepaalde metalen kleurstof aanneemt en b.v. bruin achtig wordt, wanneer het met ijzer of staal in aanraking komt. Cellit mag derhalve ook niet in metalen bussen worden bewaard en bij werkzaamheden daarmede in het archief slechts in glazen of porseleinen vaatwerk gegoten worden. Schadelijke invloeden van cellit op ijzerhoudende inkt zijn echter niet geconstateerd, zoo verzekert Dr. Fr.slechts bij versch geschreven stukken bemerkte hij zwakke bruinachtige randen om het schrift. Bij oud schrift waren die in geenen deele waar te nemen. In het „Kgl. Materialprüfungsamt" zijn toen door Dr. Fr. proeven genomen, om het verschil en de verhouding van het stevigheidsvermogen van met zapon of cellit geimpregneerd papier tot niet geimpregneerd papier te constateeren. Vooreerst werden, teneinde het verschil van stevigheid, rekvermogen en plooibaarheid van deze papieren te kunnen aantoonen, trekproeven genomen. Het resultaat is in 't kort het volgende: a. Er bestaat in deze geen bizonder verschil in de uitwerking van zapon of cellit; b. gezaponneerd of gecelliteerd papier vertoont een aanmerkelijk hooger graad van stevigheid (Zerreiss-festigkeit) dan niet-geïmpregneerd papier; c. het rekvermogen en de plooibaarheid vermindert bij enkele papier soorten, bij andere daarentegen worden zij verhoogd. Verdere proeven moesten dienen, om het stevigheidsvermogen van met zapon of cellit geïmpregneerd papier na jarenlang liggen, dus m.a.w. nadat het oud geworden was, te leeren kennen. Daar met deze onderzoekingen moeilijk 2030 jaren kan worden gewacht, werden de proefobjecten kunstmatig oud gemaakt, door ze gedu rende een bepaalden tijd aan hooge temperaturen bloot te stellen. Hierna werd geconstateerd a. dat gelijk trouwens te verwachten was alle papieren zonder uitzondering, geïmpregneerd of niet, door het „oud worden" aanmerkelijk zwakker waren geworden b. dat de vermindering van stevigheid van de met cellit bewerkte papieren in 't algemeen dezelfde was als die van de niet-geïmpregneerde papiersoorten

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 20