232 legt men het eerste van de vochtig gemaakte bladen op een blad vloei papier, dat op een zinkplaat gelegd is, neemt een stuk kleurloos karton van middelbare dikte ter grootte van het stuk sluier, dat men er op vast wil hechten, bestrijkt dit karton zacht met een breed penseel met de gelatine- oplossing, legt dat intusschen afgesneden stuk sluier op het zoo bestreken stuk karton, geeft den zoo er opgelegden sluier door middel van het penseel een rijkelijk quantum warme gelatine-oplossing en drukt ver volgens den sluier op het te versterken blad. Hierop heft men het karton van het blad op en legt door middel van droog vloeipapier door licht met de hand te drukken den sluier glad op het te restaureeren blad. Is alles goed glad gemaakt, dan keert men het blad om en kleeft, wanneer het noodig schijnt, op dezelfde wijze den sluier op de andere zijde. Hierbij behoeft het karton begrijpelijkerwijze niet opnieuw te worden bevochtigd, daar dit toch kleverig genoeg zal zijn, om den sluier op te nemen. Het op deze wijze met den sluier overkleefde blad wordt nu verder gedroogd, terwijl men het met de hand tweemaal tusschen droog vloei papier licht drukt en dan tusschen ongelijmde kartonbladen legt. De zoo gelegde bladen moeten van tijd tot tijd nagezien worden, om te voorkomen dat ze vastkleven. Na ongeveer een uur zullen ze bijna geheel droog zijnmen legt ze dan tusschen andere kartonbladen. Zijn alle bladen van het handschrift op deze wijze behandeld, dan snijdt men met een schaar de over de randen der bladen uitstekende sluiers af. Hierbij onderzoekt men, of er zich op sommige bladen geen vouwen gevormd hebben. Is dit het geval, dan snijdt men boven deze vouwen de er op gekleefde sluiers door, opent door middel van een vouwbeen voorzichtig de vouw en kleeft hierop met wat stijfsel den sluier weer vast. Vouwen op de randen worden, daar ze voor het lezen niet hinderlijk zijn, beter over het hoofd gezien, daar ze dikwijls moeilijk ver wijderd kunnen worden, zonder dat het handschrift schade lijdt. Eindelijk worden nog de gerestaureerde bladen, bij vier of vijf tegelijk, door middel van een cylinder-pers met zeer matigen, langzaam toenemenden druk twee keer glad gemaakt. Hierbij moeten de bladen zoo glad en zorgzaam mogelijk neergelegd worden, om het verdere vormen van vouwen te vermijden. Is er geen cylinder-pers aanwezig, dan brenge men de bladen tusschen twee geverniste zinkplaten in een boekbinderspers en houde ze een paar uren onder langzaam toenemenden druk. Zijn de bladen door deze behandeling inmiddels geheel droog geworden, dan moeten ze eerst weer een weinig vochtig gemaakt worden. Door deze drukking wordt de sluier zoodanig in het papier ingedrukt, dat hij met het oog nauwelijks meer valt waar te nemen en dientengevolge de lezing niet meer bemoeilijkt. Is het handschrift nog niet erg ingevreten, dan is het voldoende, om den sluier slechts op één kant aan te brengen. Verder kan men er zich 233 ook toe beperken, slechts het geschrevene, niet de randen met gaas te bedekken. III. Zapon of Cellit. Dr. Frederking deelt in zijne korte inleiding mede, dat hij door de directie van het Kgl. Materialpriifungsamt belast was met de onderzoekin gen van de methoden en de middelen, die bij het herstellen van handschriften worden gebruikt, en dat hij hiermede in het jaar 1907 is begonnen. Na in het kort zijne taak en zijn werkplan te hebben besproken, komt hij tot zijn eigenlijk onderwerp: Het Zapon. Hij herinnert er aan, hoe dit middel door den Oberstabsarzt Dr. Schill en den Oberregierungsrat Dr. Posse voor herstellingsarbeiden in archieven werd aanbevolen en thans wegens de gemakkelijke toepassing en zijne op den eersten blik buiten gewoon gunstige uitwerkingen veelal in gebruik is. Niettegenstaande dit werden echter voortdurend bezwaren en twijfel tegen dit middel geopperd, vooral met betrekking tot de duurzame onver anderlijkheid van de grondsubstantie van zapon. Zapon bestaat, zooals algemeen bekend is, uit eene oplossing van Collodiumwol in amylacetat. Het in de archieven gebruikte „Archiv-Zapon" van Dr. Perl et Co. te Berlijn bestaat, behalve uit amylacetat, nog uit eene toevoeging van een uit steenolie getrokken koolwaterstof, die zeer snel verdampt, alsmede ter verkrijging van groote elasticiteit uit een kunst matige olie en uit een kleine dosis kamfer. Collodiumwol, of, zooals de chemici ze gewoonlijk noemen, Nitro cellulose of Cellulosenitrat, is eene verbinding van cellulose met salpeter zuur. Ontbindt zich nu deze substantie langzamerhand, dan kan dit slechts op deze wijze geschieden, dat de cellulose zich van het salpeterzuur scheidt. In dit geval zouden de geopperde bezwaren tegen het gebruik van zapon volkomen gerechtvaardigd zijn, daar salpeterzuur als sterk anor ganisch zuur een bijzonder sterk agens is, dat op alle stoffen, die als schrijfmateriaal dienen, vernietigend werkt. Het algemeen bekende feit, dat als bewijs voor de ongegrondheid van bovenstaande hypothese door de voorstanders van zapon wordt gebruikt, n.l. dat in de industrie ter bescherming van gepolijste metalen zelfs de voor zuurinvloeden het meest gevoelige met een laagje zapon worden overtrokken, wil Dr. Fr. niet als afdoend aannemen. En wel op de volgende gronden a. omdat de verhoudingen van het zapon tot metaal en tot het papier onderling verschillend zijn. Want bij compacte voorwerpen van metaal blijft het zapon in een zeer dun laagje aan de oppervlakte van het voor werp een blad papier of perkament daarentegen wordt geheel en al met de zaponoplossing doortrokken (gedrenkt) b. omdat, indien geen bijzondere invloeden van buiten af zeifont- binding van zapon veroorzaken, de uitwerking van een zelfontbinding er

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 19