216 Vos de Wael als argument voor het uitstel eener definitieve beslissing over de archiefquaestie is genoemd het feit, dat „op het oogenblik de raad zich nog niet een oordeel kan vormen, of het mogelijk is, zonder overmatige kosten in het stadhuis eene plaats te maken, die aan redelijke eischen voor een archief voldoet". b. Met betrekking tot het beheer. „Het beheer" (van het archief), dus verklaren B. en W. „is geregeld in art. 103 Gem. Wet. In het beheer is derhalve voorzien". De gemeenteraad heeft gewenscht in de gelegenheid gesteld te worden over het beheer van het archief een besluit te nemen. B. en W. schijnen te meenen, dat art. 103 een dergelijk besluit onmogelijk maakt. Maar met eene bijna ongeloofelijke onhandigheid verklaren zij toch in éénen adem, dat zij nog overwegen voorstellen omtrent de benoeming van eenen weten- schappelijken ambtenaar, die volgens henzelven voor het goed beheer van het archief onmisbaar is. Het is dus zeer mogelijk, dat door den gemeenteraad besluiten genomen worden over voorstellen betreffende het beheer van het archiefen deze voorstellen behooren volgens het genomen besluit van den gemeenteraad „aan de ontbinding (van het contract met het rijk) vooraf te gaan". 4e. Het besluit van den gemeenteraad vervolgt: „In verband hiermede (d. i. met een te verwachten gemeenteraadsbesluit omtrent plaatsing en beheer van het archief) is overleg met de regeering omtrent de plaatsing van het archief wenschelijk." Dit overleg wordt in de toelichting zelfs „noodzakelijk" genoemd, zoowel omdat de door de gemeente van het rijk in bruikleen verkregen rechterlijke archieven niet zonder overleg met de regeering kunnen verplaatst worden, als omdat de stichting van een ge zamenlijk archiefgebouw door rijk en gemeente met gescheidene bewaar plaatsen met het oog op veiligheid en goedkoopheid overweging schijnt te verdienen. Over dit laatste argument spreken B. en W. met geen woord. Wat het rechterlijk archief betreft (een deel van het stadsarchief, indertijd op verzoek der gemeente, zooals overal elders, aan de stad gerestitueerd), wordt de moeielijkheid ondervangen door het voorstel, om de stukken „voorloopig" in het rijksdepot te laten. Inderdaad, dit zou de zaak buiten gewoon vereenvoudigenindien men de overige deelen van het oude gemeente-archief ook „voorloopig" daar liet, zou juist voldaan zijn aan het door den gemeenteraad onlangs te kennen gegeven verlangen. 5e. Het gemeenteraadsbesluit vervolgt„De vraag verdient overweging, of de bestaande regeling in hoofdzaak kan worden gehandhaafd". De voor steller droeg zorg te doen uitkomen, dat hier „de kern van de zaak" lag en dat dus de gelegenheid behoorde opengelaten te worden voor onder zoek en nader overleg met het rijk; door aanneming van dezen passus 217 zou de raad het verlangen uitdrukken, dat het denkbeeld om het contract te ontbinden, niet van de regeering maar van B. en W. uitgegaan, nog eens zou overwogen worden. Van dergelijke nadere overweging van „de kern van de zaak" blijkt echter uit het thans gedane voorstel van B. en W. niet het geringste; dat althans geen overleg met de regeering heeft plaats gehad, mag na het bovenstaande zonder bezwaar worden aangenomen. 6. Het gemeenteraadsbesluit, thans tot de conclusie komende, machtigt B. en W. tot opzegging van de overeenkomst van 1898 met het rijk, en wel op voorwaarde: a. dat vooraf door den raad zal zijn beslist over de t ij d e 1 ij k e en b 1 ij v e n d e bewaarplaats van het oud-archief. Daaraan moeten uit het verband van het voorstel nog toegevoegd worden de volgende voorwaardenb. dat vooraf voorstellen zullen gedaan worden omtrent het beheer van het archief door een wetenschappelijk ontwikkelden deskundige, voorstellen, die behooren vooraf te gaan aan de ontbinding van het contract, doch waarover het vroegere voorstel van B. en W. zweeg; c. dat vooraf met de regeering over de plaatsing van het archief overleg worde gepleegd, op de wenschelijkheid waarvan thans nog nader wordt aangedrongen door het uitspreken van het verlangen van den raad naar „het vinden van eenigen weg, om de bestaande moeielijkheid in overleg met de regeering uit den weg te ruimen"; d. dat de vraag, of niet „de bestaande regeling In hoofdzaak kan worden gehandhaafd", overwogen worde. Ter voldoening aan deze voorwaarden stellen B. en W. thans voor: a. om het archief b 1 ij v e n d over te brengen naar het stadhuis, dat zij dan zullen afbreken; b. om het beheer van het archief later te regelen; c. om het contract te ontbinden zonder overleg met de regeering, en d. om „de kern der zaak" niet nader te overwegen. Maar desniettemin zal de gemeenteraad van Zwolle, een paar weken nadat hij verklaard heeft, geen besluit te zullen nemen dan nadat aan al deze voorwaarden zal zijn voldaan, thans dit besluit nemen zonder dat één der voorwaarden vervuld is. Ten slotte droeg het gemeenteraadsbesluit nog aan B. en W. op, om nadere voorstellen te doen „omtrent de salarisatie van den ambtenaar Wijnbeek", (den vroeger door B. en W. voor het beheer van het archief bestemden archiefklerk). Als toelichting werd daarbij gevoegd, dat B. en W. zouden behooren aan te geven, „welke bepaalde werkzaamheden aan den betrokkene opgedragen zouden worden". De bedoeling was gewis, dat men, indien de heer Wijnbeek aan den dienst van het archief ver bonden bleef, in staat zou zijn te beoordeelen of hem ook werkzaamheden opgedragen zouden worden, waarvoor hij niet berekend was en die hij dus niet zou kunnen uitvoeren zonder schade voor het archief. Van dit punt (waarop natuurlijk veel aankwam) spreekt het voorstel van B. en W.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 11