214 deskundige zullen wij u voorstellen doen, zoodra wij ons voldoende op de hoogte hebben kunnen stellen van de werkzaamheden, die aan dezen zullen worden opgedragen, om die in een instructie te kunnen omschrijven. In verband daarmede zal een voorstel omtrent zijn salarisatie door u kunnen worden verwacht. Wat den tegenwoordigen gemeente-ambtenaar betreft, meenen wij, dat na de ontbinding van het contract zijn titel zal moeten worden veran derd in dien van ambtenaar ter secretarie, al blijven zijn werkzaamheden ook dezelfde. Wij willen hem voorloopig in rang gelijk stellen met een adjunct-commies en in overeenstemming daarmede zijn salaris regelen. Dit salaris vangt volgens de verordening aan met 900. Dienovereen komstig wijzigen wij ons voorstel van 6 Januari 1909. Na ten slotte in herinnering gebracht te hebben de opvatting van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat de eenige weg om uit de bestaande moeilijkheden te geraken, is, dat het oud-archief van Zwolle weder door de gemeente wordt teruggenomen, stellen B. en W. mitsdien voor „1°. aan te wijzen als plaats voor de berging van het oud-archief het stadhuis en derhalve hen te machtigen om, nadat de overeenkomst met het Rijk zal zijn ontbonden, dat archief van de Sassenpoort naar het stad huis over te brengen en hun daarvoor het noodige crediet te verleenen. 2°. hun crediet te verleenen om den tegenwoordigen ambtenaar van het oud-archief te kunnen aanstellen als adjunct-commies ter secretarie, nadat de overeenkomst met het Rijk zal zijn ontbonden." Dit voorstel kwam in de Raadsvergadering van 29 Mei ter tafel. Maar eenige dagen te voren, 27 Mei, had de heer Vos de Wael reeds het volgende voorstel ingediend „De Raad, van oordeel dat, alvorens over het eerste voorstel van B. en W. te beslissen, het noodig is het gevoelen van de Regeering te kennen omtrent het in de vorige vergadering geopperde denkbeeld om het Reventer en zoo noodig het aangrenzende perceel aan de Nieuwe Markt te verbouwen tot een archiefgebouw, waarin het rijks- en gemeente-archief, behoorlijk gescheiden, plaats kunnen vinden in beginsel met het denkbeeld instemmend; noodigt B. en W. uit, ten spoedigste aan de Regeering te vragen of óók de Regeering het gewenscht acht, dat zoo eenigszins mogelijk de beide archieven, hoewel behoorlijk gescheiden, in één gebouw geplaatst zijn; en besluit inmiddels de behandeling van het eerste voorstel van B. en W. aan te houden". Warm werd dit voorstel door den heer Vos de Wael verdedigd en het gaf tot zulk een langdurige discussie aanleiding, dat opnieuw, met het oog op het vergevorderd uur, de beraadslaging verdaagd moest worden tot een nadere vergadering. 215 Een tweede voorstel van den heer Vos de Wael omtrent de salarisrege ling van den ambtenaar bij het oud-archief, kon zelfs niet ter sprake komen. Had het nadere voorstel van B. en W. in den Raad zelf dus heel wat beroering gebracht, ook daarbuiten had het menigeen ten zeerste geschokt. Uiting daaraan gaf de heer Mr. S. Muller Fz. in een artikel in de Nieuwe Rott. Cour. van 30 Mei 1911, dat wij hier ten slotte nagenoeg in zijn geheel overnemen „De lectuur dezer voordracht", zoo schrijft hij, „doet den lezer ver stommen. Men wrijft zich de oogen uit: kan het mogelijk zijn, dat inderdaad deze voordracht door het Dagelijksch bestuur gedaan wordt tot uitvoering van dit besluit van den gemeenteraad? Het schijnt onge- loofelijkde lezer oordeele zelf. Ie. Het gemeenteraadsbesluit „betreurt (allereerst) de vele moeilijk heden, welke naar aanleiding van de archiefkwestie ontstaan zijn". Hierover laten B. en W. zich in hun voorstel begrijpelijkerwijze niet uit. 2e. Het gemeenteraadsbesluit „stemt (verder) in beginsel in met het voorstel tot ontbinding van het contract (met het rijk) van 1898". Van dit besluit nemen B. en W. dankbaar nota. 3e. Het gemeenteraadsbesluit stelt dan echter vast, „dat aan die ont binding behoort vooraf te gaan een besluit omtrent eene toekomstige regeling, zoowel wat de plaats als het beheer van het oud-archief betreft." Als toelichting werd daarbij gevoegd, dat aanwijzing eener tijdelijke berg plaats door B. en W. niet voldoende scheen als voorbereiding voor de ontbinding van het contract. Wat stellen thans B. en W. voor? a. Met betrekking tot de bergplaats. „Naar onze meening (zeggen B. en Wbehoort een gemeente-archief zich te bevinden in het stadhuis en zal dus het oud-archief der gemeente daarheen zijn over te brengen Tot juist verstand van dit voorstel diene, dat eene week geleden door B. en W. aan den gemeenteraad een voorstel is gedaan tot afbraak van het stadhuis. Het is dus absoluut zeker, dat het stadhuis geen blijvende bewaarplaats van het archief zal kunnen zijn. Maar er zal een nieuw stadhuis gemaakt worden? Het is ook absoluut zeker, dat daarin geen plaats is aangewezen voor het gemeente-archief: immers niet alleen staat die overbrenging nog thans geheel niet vast bij den raad; maar zij stond voor een paar weken geleden ook nog niet vast bij B. en W. zeiven, die toen dachten aan eene geheel andere bewaarplaats. Het is dus volkomen zeker, dat bij het ontwerpen der bouwplannen van een nieuw stadhuis op berging van het gemeente-archief niet kan gerekend zijn Nog merk ik daarbij op, dat bij de aanneming van het voorstel In de bekend gemaakte plannen van het stadhuis komen vooraan de zijde van de Sassenstraat boven de kamers van den ontvanger twee vertrekken voor het oud-archief en de geheele tweede verdieping voor het ïiieuw-archief. Red.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 10