188 eventueele indiening van een dergelijk wetsontwerp zal van zelf de vraag, wat tot de Rijksarchieven moet worden gerekend, en hunne verhouding tot de plaatselijke archieven, ter sprake komen. Archiefklerken. Inderdaad is door den ondergeteekende onlangs in eene circulaire aan de archiefambtenaren, geenszins alleen aan de klerken, verboden tegen betaling afschriften aan particulieren te verschaffen. Aanleiding tot dezen maatregel was de ontdekking, dat aan een der archieven op ruime schaal extra-hulpkrachten waren in dienst genomen, welke onnoodig bleken, wanneer de gewone ambtenaren slechts hun volle werkkracht gedurende bureautijd aan hun gewone bezigheden wijdden. Daar afdoende controle op hun arbeid niet wel mogelijk bleek en dus niet voldoende kon worden nagegaan, of gedurende bureautijd ook voor particulieren werd gearbeid ten bate van den ambtenaar, is het alleszins juiste beginsel aanvaard, dat de belooning van den arbeid door Rijks ambtenaren met Rijks-materiaal of met in het Rijks-archief gedeponeerd materiaal verricht, ook aan het Rijk ten goede moet komen. Intusschen is de mogelijkheid voorbehouden om extra-arbeid extra te beloonen. Ruil van archieven met België. Zooals ten vorigen jare in de Memorie van Antwoord is medegedeeld, zijn de onderhandelingen te dezer zake met de Belgische Regeering voortgezet. Het laatste in deze ontvangen schrijven heeft geen gezichtspunten geopend om te mogen aannemen, dat deze aangelegenheid op dit oogenblik tot eene bevredigende oplossing kan gebracht worden. De ondergeteekende heeft daarom gemeend haar voorloopig te moeten laten rusten. Rijksarchief te Maastricht. Art. 196. Zooals ten vorigen jare door den ondergeteekende bij de Memorie van Antwoord is mede gedeeld, had de Minister van Oorlog zich bereid verklaard een strook grond, naast het archiefgebouw gelegen en tot het aangrenzend kazerne gebouw behoorende, tot verruiming van het archiefgebouw ter beschik king te stellen en werd onderzocht, of de bedoelde strook voor de noodig geachte uitbreiding voldoende zoude blijken. Uit het ingesteld onderzoek is thans gebleken, dat het door het Departement van Oorlog aangeboden terrein onvoldoende is, om in de behoefte van uitbreiding te voorzien. Tegen een nader door den onder geteekende aan den Minister van Oorlog gericht verzoek om afstand van een grooter terrein, zooals door de adviseurs van den ongeteekende aan gegeven, meende voornoemde ambtgenoot bezwaar te moeten maken. De onderhandelingen te dezer zake zijn nog gaande, zoodat op dit oogenblik niet kan worden gezegd, of en in hoeverre uitzichten op eene bevredigende oplossing bestaan. Geschiedenis der geneeskunde. Lett. m. Het ligt in de bedoeling van den ondergeteekende, om bij de eventueele toekenning van 189 de voorgestelde subsidie aan dr. Geyl hieraan de voorwaarde te ver binden, dat het door dezen te verzamelen materiaal Rijkseigendom wordt. Wat de werkzaamheid van dr. Geyl in de verschillende archieven en bibliotheken betreft, diene, dat deze reeds vroeger herhaaldelijk in bibliotheken en archieven heeft gearbeid, zonder dat daarbij ooit van een conflict sprake is geweest. Dat dr. Geyl ditmaal met een opdracht van Regeeringswege zal komen, zal te meer waarborg geven, dat ook nu moeielijkheden met de beheerders der verzamelingen zullen uitblijven. Van de beraadslaging over de Vilde afdeeling (Kunsten en Weten schappen) in het algemeen, gehouden op 22 December 1910 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nemen wij het volgende over: De heer van Sasse van Ysselt: „Mijnheer de Voorzitter! In het Voorloopig Verslag is ter sprake gebracht de wettelijke regeling van het archiefwezen. Ik wensch thans over dit onderwerp een enkel woord te zeggen, evenwel niet in den geest van enkele leden, die blijkens het Voorloopig Verslag er aanmerking op hebben gemaakt, dat de Minister dit onderwerp had gesteld in handen van de Rijksarchivarissen ter fine van advies. Het wil mij toch voorkomen, dat de Minister goed heeft gedaan door in de eerste plaats aan de ambtenaren, die met dit onderwerp het best bekend zijn, advies daarover te vragen. Er zijn hier te lande tal van archieven, maar tot nu toe is het archief wezen hier te lande niet wettelijk geregeld. Het is zeker urgent, dat dit geschiedt, omdat er zich bij het archiefwezen meerdere quaesties voordoen, waarvan de oplossing gewenscht is. Ik wensch daarvoor in de eerste plaats er op te wijzen, dat tot nu toe volstrekt niet vast staat de wette lijke bewijskracht van afschriften, welke door de archivarissen verstrekt worden van de in hun archieven berustende bescheiden. Men moge zeggen, dat het vaststaat ten aanzien van de Rijksarchivarissen, van gemeentelijke en waterschapsarchivarissen staat het volstrekt niet vast, dat zij het recht hebben bewijskrachtige atschriften van stukken, onder hen berustende, te verstrekken, al is het maar alleen, omdat de wet deze ambtenaren niet kent. De rechterlijke macht heeft zich dan ook over de bewijskracht hunner afschriften in verschillenden zin uitgesproken. Er is nog een andere reden, waarom het urgent is, dat het archief wezen bij de wet geregeld worde. Zij is dezedat de zorg voor de gemeente- en waterschapsarchieven in vele plaatsen zeer veel te wenschen overlaat. Ik kan mij bepalen daarvoor te wijzen op hetgeen dienaangaande is medegedeeld door de Vereeniging van archivarissen in Nederland. Die vereeniging heeft in haar memorie van toelichting op het ontwerp van wet betreffende de wettelijke regeling van het archiefwezen hier te lande het volgende verklaard„het is bekend genoeg, dat voor het behoud der be-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 23