184 nomen, valt het aantal toch wel eenigszins tegen. Het bedraagt over dat tiental jaren slechs 839 Italianen en 137 vreemdelingen. Onder de laatsten merkt men over 1901 met eenige moeite onzen landgenoot Prof. Blok (Bloch. P. S.) op, als ik wel heb de eenige Nederlander van de heele lijst. D. Luigi Pagliai. Una visita ad alcuni Archivi dell' O 1 a n d a. Firenze, Tipografia Galileiana 1911. De heer Pagliai is blijkbaar de „representative man" van het Floren- tijnsche archief. In 1908 heeft hij dat officieel vertegenwoordigd op het internationaal congres van historische wetenschappen te Berlijn en nu was hij den vorigen zomer ook weer te Brussel, om deel te nemen aan het daar gehouden congres van archivarissen en bibliothecarissen. Maar tevens is hij iemand, die zijn tijd en de gelegenheid weet te gebruiken; maakte hij indertijd met tal van Duitsche archieven kennis, thans weer wist hij zijn buitenlandsche reis te benuttigen, om eenige der belangrijkste Neder- landsche archieven in oogenschouw te nemen. In bovengenoemd werkje nu vertelt hij op duidelijke en onderhou dende wijze van zijne ervaringen en geeft een overzicht van het Neder- landsche archiefwezen, terwijl hij van de door hem bezochte archieven 's Gravenhage, Utrecht, Haarlem, Leiden, Amsterdam en Rotterdam tal van bijzonderheden mededeelt. Uit alles blijkt wel, dat de heer Pagliai goed uit zijn oogen heeft gekeken en tevens goed moet zijn ingelicht; alleen wat hij op bl. 5 en 6 van een commissie van drie archivarissen vertelt, die de gemeente-archieven inspecteert en elk jaar van hare bevinding verslag uitbrengt op de algemeene vergadering en voorstellen doet omtrent hunne ordening is nu niet heelemaal juist. Door zijn verslag hoopt de schrijver een nieuwe, zij het ook beschei den bijdrage geleverd te hebben om een vergelijkende studie over de archiefinrichtingen van de verschillende landen mogelijk te maken, een studie, zooals hij er met eenigen nationalen trots bijvoegt, die zeker zou dienen „per determinare il grado della nostra superiority in questa materia". E. W. Berichten. G. L. Grove, f Met leedwezen ontvingen wij uit Kopenhagen het bericht van het overlijden van den heer G. L. Grove, secretaris van het Rijksarchief aldaar. Met hem is een kundig geleerde heengegaan, aan wien ook wij voor de geschiedenis der roemrijke Nederlandsche vloot zeer veel te danken hebben. Door zijn arbeid aan het Deensche Rijksarchief was de heer Grove er als van zelf toe gekomen, de studie van de groote zee- 185 oorlogen der zeventiende eeuw en van de Nederlandsche marine in het bijzonder ter hand te nemen. Zijn studiën trokken hier te lande de aandacht die zij verdienden, uit den aard der zaak ook, omdat daarvoot de Deensche bronnen, die nog weinig waren onderzocht, op cijns waren gezet. De betrekkingen van den heer Grove met ons land gaan reeds eenige jaren terug. In 1900 bezocht hij de Geschiedkundigde Tentoonstelling van het Nederlandsche Zeewezen in Den Haag en vond daar overvloedig stof voor zijn onderzoekingen. Ook in het Algemeen Rijksarchief heeft hij toen en later met vrucht gearbeid. Als resultaat daarvan gaf hij in 1902 in het Deensche Tijdschrift voor zeewezen een studie over den glorieusen strijd van Adriaan Banckert bij het eiland Hveen in de Deensche wateren. Daarop zijn nog meerdere onderzoekingen gevolgd. In 1907, het eeuwjaar van De Ruyter, was het de heer Grove, die een gewichtige wetenschappelijke feestgave aan Nederland aanbood. Hij verplichtte ons met de uitgave van de journalen van de admiralen Van Wassenaer-Obdam (1658/69) en De Ruyter (1659/60) uit de dagen van den Noordschen oorlog. Beide werden naar de origineelen afgedrukt, het eerste bij baron Van Heeckeren van Wassenaer op het kasteel Twickel, het tweede in het Algemeen Rijksarchief. Het Historisch Genootschap nam gaarne deze feestuitgave op zich, een blijvend resultaat van het gedenkjaar. Daarmede was de werkzaamheid van den heer Grove ten bate der Nederlandsche zeegeschiedenis niet afgesloten. In 1909 publiceerde hij een zeer merk waardig dagboek van den Deen Hans Svendsen, die van 1665 tot 1667 op de vloot van De Ruyter diende en dus den tweeden Engelschen oorlog medemaakteop smaakvolle wijze werd hier wederom een leemte in onze kennis van den grooten zeekrijg aangevuld. Thans is helaasaan deze vruchtbare werkzaamheid, die nog zooveel voor de toekomst beloofde, een einde gekomen. De heer Grove is ook aan Nederland ontvallen. Want hij had ons land en zijn roemrijke marine lief. Meer dan vele Nederlanders verdiepte hij zich met toewijding in de historie van onze zeetriomfen, een beschamend voorbeeld. Bij zijn her haalde bezoeken hier te lande had hij zich onder onze historici vrienden weten te maken, die hem thans betreurenterecht was hij ook corres- pondeerend lid van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland. Ook voor de Nederlanders, die het Deensche Rijksarchief bezochten, was hij een betrouwbare gids; ook zij zullen den hulpvaardigen, belang stellenden man niet spoedig vergeten. N. R. C., 2 Maart 1911. Bij Kon. besluit van 23 Maart 1911 is, met ingang van 1 Mei, aan Jhr. mr. Th. H. F. van Riemsdijk, op zijn verzoek eervol ontslag verleend

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 21