180 gevoeld werd, vooral nu in den laatsten tijd de overplaatsing van de archi varissen van het eene archief naar het andere zoo belangrijk is toegenomen en tevens de overbrenging van stukken naar de archiefdepots op steeds ruimere schaal plaats vindt. Het is vooral te danken aan den heer Pasquale Villari, voorzitter van den archiefraad (consiglio per gli archivi), die door woord en daad van zijn belangstelling telkens deed blijken, dat deze uitgave tot stand is gekomen. Hij was het, op wiens advies de Minister alle archiefdirecteuren gelastte, om een nauwkeurigen staat te maken van de onder hunne berusting zijnde stukken, waaruit duidelijk de verdeeling en rangschikking bleek, opdat voortaan niet alleen de aan de archieven verbonden ambtenaren, maar iedereen op het geheele schiereiland op de hoogte zou kunnen zijn van de plaats van bewaring der door hem benoodigde stukken. De ant woorden der archivarissen kwamen met den gebruikelijken spoed in, en het kwam er nu nog op aan om in de verscheidenheid der antwoorden, noodzakelijk volgend uit het verschillend karakter der archieven, éénheid van bewerking en van redactie te brengen. Dit werk werd opgedragen aan Dr. Eugenio Casanova, den directeur van het Rijksarchief te Napels, die zich van zijn taak heeft gekweten met de hem eigene bekwaamheid en voortvarendheid, „con la competenza e con lo zelo che sono sue pre- gevoli doti". Het resultaat van dezen gezamenlijken arbeid zal zeer zeker ten goede komen aan de nationale ontwikkeling, „che si larga base trova negli archivi tutti quanti" en de Minister mag met recht trotsch zijn, zoo besluit de heer Pironti, dat hij daartoe zooveel heeft bijgedragen. Daarna volgt een voorwoord van den heer Villari zelf. Het eerste denkbeeld van deze handleiding, zegt hij, is uitgegaan van Alessandro Gherardi, in leven directeur van het Florentijnsch archief. Door dezen geïnspireerd, heeft Villari het plan aan den Archiefraad voorgesteld, die het dadelijk goedkeurde, waarna de samenwerking met het Ministerie en met Casanova volgde. Hij hoopt, dat dit werk de eerste zal zijn van een heele reeks archiefpublicatiën, zooals die in Frankrijk, Engeland, Oos tenrijk en Duitschland reeds lang geleden zijn begonnen te verschijnen, en met instemming haalt hij de woorden van Böhmer aan, volgens wien elke Regeering op archiefgebied voor twee dingen heeft te zorgen: in de eerste plaats voor een goede bewaring en rangschikking der stukken en in de tweede plaats voor de uitgave van inventarissen en regesten om den inhoud van ieder depót zooveel mogelijk bekend te maken. Elk gouverne ment moet voor deze uitgave zorg dragen „nell' interesse della pubblica istruzione, delle scienza storica e della gloria del Paese''. En ofschoon Italië op dit gebied wel iets gepraesteerd heeft, blijft er toch nog veel te doen over. Na dan een kort overzicht der Italiaansche archiefwetten 181 gegeven te hebben, besluit de heer Villari met den wensch, dat de Regeering, nu de wet op de archivarissen reeds is ingediend, ook weldra die op de archieven zal laten volgen en dat het thans gepubliceerde werk de belangstelling van volk en parlement zal wekken en den weg voor een betere toekomst zal openen. Dan wordt in het werk zelf van elk archief een globale inhouds opgave gegeven met een korte schets van de geschiedenis en de wetten, volgens welke het beheer gevoerd wordt, terwijl ten slotte de literatuur wordt opgenoemd. Zoo worden achtereenvolgens behandeld de rijksarchieven van Turijn, Genua, Milaan, Brescia, Mantua, Venetië, Bologna, Modena, Parma, Reggio Emilia, Florence, Lucca, Massa, Pisa, Siena, Rome, Napels, Palermo en Cagliari. Het spreekt van zelf, dat deze bundel van globale inhoudsopgaven, van „inventaires sommaires," voor allen, die nasporingen hebben te doen in de Italiaansche archieven, van veel nut zal zijn, niet het minst ook voor de geschiedschrijvers. En het ware zeer te wenschen er is trouwens reeds vaker op gewezen dat ook voor onze archieven dergelijke publi- catiën werden ter hand genomen. Waar thans reeds in zoovele landen de hand aan den ploeg is geslagen, moet voortaan ook op dit gebied onder de beste namen die van Nederland genoemd kunnen worden. Dat ook deze Italiaansche uitgave daartoe moge medewerken Eugenio Casanova. L'archivio di Stato in Na poli 18991909. Napoli, Tip. cultori arti grafiche. 1910. In dit tienjarig verslag van het rijksarchief te Napels geeft de rijks archivaris Casanova de aanteekeningen uit, die hij in den loop van die jaren over het onder zijn beheer staand depot bijeen heeft gebracht. Het ziet er heel wat rijker uit dan de, althans uiterlijk, magere archiefverslagen, die wij hier in Nederland gewoon zijn. Het is roijaal gedrukt en bevat niet minder dan zeven sierlijke afbeeldingen der zalen en voorhoven van het voorname gebouw. Bij sommige van de laatste denkt men werkelijk eerder aan een Oosterschen plantentuin dan aan een binnenplaats van een archiefbewaarplaats, terwijl de zalen met rijk geschilderde en gebeeldhouwde plafonds menig paleis ten sieraad zouden kunnen strekken. Nu is dat trouwens ook niet te verwonderen, als men bedenkt, dat het archief gehuis vest is in het voormalige Benedictijnerklooster van de heiligen Severinus en Sossius. Dit gebouw echter, dat voor tien jaar al te klein bleek volgens het verslag van den toen in functie zijnden directeur, Bartolommeo Ca- passo, is zoowel met het oog op het personeel als wat betreft de lokalen en de stukken, thans nog meer ongeschikt geworden en er staan voor het Napelsche rijksarchief dus groote veranderingen voor de deur. Daarom achtte de directeur thans den tijd gekomen, om een terugblik te werpen op

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 19