170
beschrijving van een archief heel wat wijziging gebracht. Het spreekt dus
van zelf, dat de indeeling der bescheiden in den thans verschenen inven
taris een gansch andere is dan in dien van Mr. Van den Brandeler. De
oude onderscheiding naar de bewaring in de IJzeren Kast of in de Wees
kamer is natuurlijk over boord geworpen en als regel van indeeling is nu
aangenomen paragraaf 50 van de Handleiding, luidende, dat de inventaris
van een archief in hoofdzaak moet worden ingericht overeenkomstig de
oorspronkelijke organisatie van het archief. Zoo worden achtereenvolgens
in Van Dalen's inventaris beschreven de archieven van I. de Vroedschap,
II. het Gerecht, III. Burgemeesteren, IV. de Thesaurie, V. de Twaalven,
VI. de Goede Mannen van Veertigen, VII. den Pensionaris, VIII. Gede
puteerden ter Dagvaart, terwijl in IX de blijkbaar onmisbare Varia en in
X de Keur- en Handvestboeken zijn opgenomen.
Wat de negende rubriek betreft, wil het mij voorkomen, dat de heer
Van Dalen beter had gedaan de onder c, d en e vermelde stukken daarin
niet op te nemen. Immers stukken, behoorende tot andere archieven, beschrijft
men niet in een inventaris van het Dordtsche archief. Of men brengt ze
naar dat archief, waar zij volgens hun herkomst thuis hooren, of men plaatst
ze in een geheel op zich zelf staande bibliotheek van handschriftenmaar
met het Dordtsche archief hebben zij niets te maken. Ook de stukken
betreffende niet-Dordtsche aangelegenheden hadden naar een dergelijke
bibliotheek moeten worden overgebracht, terwijl de onder e vermelde
bescheiden, de niet nader te bepalen fragmenten, m. i. rustig onbeschreven
hadden kunnen blijven. Wil men die verschroeide onleesbare stukken uit
piëteit of als curiosum bewaren, mij wel, maar in een inventaris hooren
zij, naar het mij toeschijnt, niet thuis. Dit zoo zijnde, waren van deze
rubriek alleen de stukken uitgegaan van de Regeering van Dordrecht en
de akten gepasseerd voor Schepenen overgebleven en had men de toch
altijd bedenkelijk blijvende rubriek Varia zonder bezwaar in Gedeponeerde
Stukken kunnen omdoopen.
Ook ben ik het niet geheel eens met de bewering van den heer Van
Dalen, wat de rubriek Keur- en Handvestboeken aangaat. Deze moet als
archiefafdeeling vervallen, zegt hij, omdat van niet één der boeken met
genoegzame zekerheid kan bewezen worden, dat het eenmaal tot de archieven
der middeleeuwsche regeering behoord heeft. Omgekeerd zou ik liever
zóó redeneerenElk stadsbestuur had, althans in de oudere tijden, noodig
een verzameling van de aan de stad geschonken privileges en keuren,
waardoor het mogelijk was deze zonder moeite te raadplegen en gemak
kelijk gecontroleerd kon worden of er inbreuk op gemaakt werd. En niet
alleen het centraal bestuur bezat zulk een register, maar meermalen kwam
het voor, dat ook ten behoeve van een of meerdere ambtenaren een der
gelijk keurboek werd aangelegd. Waar dus als regel tot elk stadsarchief
171
één of meer keur- en handvestboeken behoord hebben en men bij de
ordening eenige aantreft, mag men deze er alleen uit verwijderen, als
uitdrukkelijk blijkt, dat zij geen deel van het onderhavige archief uitgemaakt
hebben. Zoolang dit niet het geval is, komt het mij veiliger voor ze in
het archief te laten en als een der eerste rubrieken te beschrijven, dan
ze buiten het archief te stellen en slechts als aanhangsel in den inventaris
op te nemen.
Overigens lijkt m'j de indeeling der stukken naar de opgenoemde
hoofdrubrieken zeer rationeel, terwijl ook tegen de onderafdeelingen, hoewel
zij wellicht wat noodeloos ver zijn doorgevoerd, geen ernstige grieve kan
bestaan. Ook in andere opzichten kan van dezen inventaris, waaraan
blijkbaar veel zorg en moeite besteed is, niet anders dan met lof gesproken
worden. Ik heb dan eigenlijk ook slechts twee bedenkingen, die ik mij
veroorloof hier met redenen omkleed te vermelden.
Mijn eerste bezwaar geldt de te ver gedreven uitvoerigheid in de
beschrijving der stukken. Als argument daarvoor citeer ik paragraaf 37
van de Handleiding, waar men leest: „Bij de beschrijving van een archief
sta op den voorgrond, dat de inventaris slechts als wegwijzer behoeft te
dienenhij geve dus een overzicht van den inhoud van het archief, niet
van den inhoud der stukken." Met dezen regel nu heeft de bewerker
van den inventaris hier en daar schromelijk de hand gelicht, en dat niet
onopzettelijk of bij toeval, maar willens en wetens. Want juist als een gebrek
van Mr. Van den Brandeler's inventaris haalt de heer Van Dalen aan, dat
de uitgebreidheid der verzamelingen dezen tot samenvatting van papieren
noopte, waardoor men omtrent den eigenlijken inhoud onwetend bleef.
Doch de aangehaalde paragraaf schrijft uitdrukkelijk voor, dat de inventaris,
den inhoud der stukken niet mag geven. „Alles goed en wel", hoor ik
den heer Van Dalen mij tegenwerpen, „maar lees dan toch de Hand
leiding een paar paragrafen verder en gij zult zien, dat het bij de beschrij
ving der oudste stukken juist gewenscht is om in bijzonderheden te treden.
Welnu, dat is wat ik gedaan heb en niets anders!" Dat is volkomen
juist en ik zou mij er waarschijnlijk bij neerleggen, als ik niet reeds in
de Inleiding gelezen had, dat ons naast den inventaris een regestenlijst
wordt toegezegd, die zooveel mogelijk alle stukken van eenig belang zal
bevatten, onverschillig of zij tot den eigenlijken inventaris of tot de varia
behooren. Deze mededeeling op zich zelf was mij zeer aangenaammaar,
zoo vraag ik nu op mijn beurt, welk nut heeft het dan om bij tal van
nummers bijna van elk stuk den inhoud in bijzonderheden te vermelden?
Zoodra de regestenlijst verschenen zal zijn, is deze stuksgewijze beschrij
ving geheel overbodig gewordenom den inhoud van het stuk te kennen,
zal men zich niet tot de beschrijving in den inventaris maar uitsluitend
tot het regest wenden. Neem, om een geheel willekeurigen greep te doen,