166 bovenstaande te mogen zeggen, dat dit waarschijnlijk eene vergissing is. Mariae annuntiatio valt op 25 Maart en met den derden dag na dien zal dus wel 27 Maart bedoeld zijn. AUO. SASSEN. Een paar opmerkingen. Bij den uitgever Malmberg te Nijmegen zag het licht: Rekeningen der stad Nijmegen 1382—1543 uit gegeven door H. D. J. van Schevichaven Gemeente-archivaris en J. C. J. Kleijntjens S. J. Leeraar a/h. Canisius Collegie. Deel I 13821427. De verschijning van dit fraai gedrukt boekdeel heeft zeker velen met mij verblijd. Onze bronnenuitgaven zijn daardoor met een belangrijk stuk vermeerderd. Behoudens enkele copieerfouten, die ook zonder raadpleging van het handschrift zijn aan te wijzen, en enkele drukfoutjes, maakt de uitgaaf den indruk van nauwkeurig te zijn bewerkt. In de Inleiding leest men o. m. deze zinsnede: „De twee eerste rekeningen zijn gehouden in ponden, solidi (stuivers) en denarii (penningen, grooten)12 grooten maakten een stuiver, 20 stuivers een pond." Dit is geheel onjuist. Een pond is nimmer verdeeld in stuivers. Solidus is het latijnsche woord voor schelling en voor geen ander. De vergissing is te betreuren, omdat ook in den tekst der rekeningen van 1414 en volgende jaren de S met het verkortingsstreepje er door, die in het handschrift het woord schelling voorstelt, overal is weergegeven door de letters St. Dezelfde fout is door andere nitgevers van bronnen al zoo dikwerf en wordt nog telkens gemaakt en juist daarom meen ik goed te doen er hier zoo uitdrukkelijk op te wijzen. Geld werd geteld door middel van de fictieve eenheid penning. Twaalf penningen noemde men een schelling; twintig schellingen noemde men een pond. De woorden pond, schelling en penning waren telwoorden, niets meer. Er is een tijd geweest, waarin veel gerekend werd met het „pond van 40 grooten", dat wil zeggen met het pond, dat 40 grooten waard was. Ook dit pond was, als altijd, verdeeld in 20 schellingen ad 12 penningen. Een schelling was toen alzoo waard 40/20 2 grooten. Er werden in zekere momenten van den tijd, dien ik zooeven bedoelde, munten geslagen van twee grooten en deze munten werden stuivers genoemd, terwijl 20 stuivers toen in waarde gelijk waren aan een gulden. In die dagen was de schelling van het „pond van 40 grooten" alzoo in waarde gelijk aan een stuiver en het pond zelf in waarde gelijk aan een guldenmaar de stuiver werd daardoor nog geen onderdeel van het pond, noch het woord stuiver telwoord om in de pondentaal geldsbedragen uittedrukken. De schelling bleef het 20 van de fictie pond, de stuiver was het '/.i0 van het tastbaar geldstuk gulden. i) Alleen op blz. 81 regel 12 is door een ditmaal gelukkige drukfout Sc. blijven staan. 167 Zes stuivers noemde men destijds ook schelling. Deze was de schelling van het pond, dat 6 maal meer waard was dan het „pond van 40 grooten", alzoo van het pond grooten, dat op zijn beurt ook weder verdeeld was in 240 penningen, elke penning nu juist ter waarde van een groot. Uit het bovenstaande volgt reeds, dat daar, waar de schrijvers in de Inleiding van hun boek te kennen geven, dat penning en groot hetzelfde is, zij zich eveneens vergissen. Penning en groot zijn twee afzonderlijke begrippen. Grooten worden geteld door middel van penningen (schellingen en ponden). De vergissing is vooral jammer, omdat de rekeningen van 1382 en 1414 niet zijn gedaan in grooten, maar in de rekenmunt, waarvan de penning gelijk was aan ie groot. (Vergelijk den vierden post der ont vangsten op blz. 14: 41 X I50 groot 410 en den laatsten Post op blz. 57). Er is derhalve gerekend in het pond, dat elders pond zwarte, pond „cleynre penninghen", libra parvorum denariorum werd genoemd en dat de Nijmegensche rendanten zelf aanduiden als pagamentum commune. Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord- Brabant heeft in zijne werken opgenomen: Cartularium van het Begijnhof te Breda, samengesteld door G. C. A. Juten, Pr. en Kapelaan, redacteur van Taxandra. In verschillende regesten der uitgegeven akten heeft de samensteller geldsommen aangeduid door middel van het woord schellingen. Zoo staat b.v. in akte no. 62 op blz. 147: 1386, April 26. Diederik Wisselaer verkoopt aan Willem Baerdmaker eene rente van 3 schellingen. In de akte zelf staat drie scelling groot e. „Drie schellingen zonder meer, is eene zinledige uitdrukking. Drie schellingen wil eenvoudig zeggen 36'. In akte no. 33 wordt gesproken van eene rente van 18 groote payments. De heer Juten spreekt in het regest van eene rente van 18 grooten. In overeenstemming met het regest van akte no. 62 had hij moeten spreken van eene rente van 18. Dit om duidelijk aan te toonen, dat de aanduiding drie schellingen zonder meer onvolledig is. De soortnaam der rekenmunt mag niet worden gemist. In veel oudere akten dan die, welke dit Cartularium aan het licht brengt, komt solidus wel eens zonder meer voor. Het woord is dan eene verkorting van solidus dena riorum. Het laatste woord is weggelaten omdat toen omtrent het soort der penningen geen verschil tusschen partijen bestond of kon bestaan. Later, tenzij oudere akten worden geciteerd, is de soortnaam van den penning nimmer achterwege gebleven. Hoewel buiten het kader van het bovenstaande vallende, veroorloof ik mij hier alsnog de bescheiden opmerking, dat het mij aanbevelenswaardig toeschijnt, in regesten boven den letterlijken tekst van oorkonden nimmer

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 12