164 van de 17e, 18e of 19e eeuw heeft dien langen datum of die Romeinsche cijfers geschrapt en door moderne cijfers vervangen, en daar hij zeer ervaren in de chronologie was, wist hij dat de maand Maart 1472 vóór Paschen tot het moderne jaar 1473 moest herleid worden, en hij schreef boven de schrap 1473. Hij schrapte echter niet genoeg, de geleerde copiist. Slechts de woorden millesimo quadringentesimo septua- gesiino (of de cijfers XIIIc LXX) vielen onder zijne pen en het laatste woord „secundo" bleef onuitgewischt staan als een steen des aanstoots voor de latere chronologisten. Want vóór den heer Ebell moet dat woord reeds den kroniekschrijver geplaagd hebben, om hem den klaar en duidelijk uitgedrukten datum van 20 Maart in 27 Maart te doen veranderen en hem te doen veronderstellen, tegen alle regels en gebruiken van de chronologie in, dat een kanselarijschrijver der middeleeuwen een Vrijdag en nog wel den Goeden Vrijdag zou aangeduid hebben als secundo ante (dominicam of Pascha). Werd secundo in den zin der Romeinsche tijd rekenkunde gebezigd (secundo kalendas, Idus enz.), dan beteekende het woord „daags te voren" en had de herleider dus 28 Maart 1472 (moderne stijl) moeten schrijven, terwijl in het origineele stuk 1471 zou gestaan hebben. Maar, afgezien van de vreemdheid der uitdrukking, stemt deze datum niet overeen met den vorigen, d. i. den 20en Maart. Nog zou men kunnen denken aan eene fout voor secunda feria (Maandag), maar ook deze veronderstelling houdt geen steek, daar Maandag vóór Paschen in het moderne jaar 1473 op 23en en niet op 20en Maart viel. Er blijft dus, m. i., geene andere oplossing over dan die wij hierboven gaven, het stuk te dateeren op 20 Maart 1473 (nieuwe stijl) en het woord „secundo" op te vatten als een woorddat de eerste herleider ik zou willen schrijven verleider in zijne haast vergat te schrappen. De ontdekking van het oorspronkelijk document, dat misschien wel eensdaags in het archief van Grave wordt teruggevonden, zou waarschijnlijk onze gissing bevestigen. J. CUVELIER. Jaarstijl. Hieronder laat ik eenige aanteekeningen afdrukken omtrent den jaarstijl, bij de volgende colleges in gebruik Breda. Schepenen. Dagteekening22 April 1424. Het paasch- jaar 1424 liep van 23 April 1424 tot en met 7 April 1425. 22 April komt daarin niet voor. Derhalve geen paaschstijl. Geertruidenberg. Thesoriers. Tusschen jaarsdag 1436 en jaarsdag 1437 komen voor St. Gertrudis (17 Maart) 1436 en Paaschdag (31 Maart) 1437. Derhalve Paaschstijl. Ginneken. Schepenen. Dagteekening: 3 April 1459. Het paaschjaar 1459 loopt van 25 Maart 1459 tot en met 12 April 1460. 165 3 April komt daarin dus tweemaal voor. Waarschijnlijk geen paaschstijl. Helmond. Schepenen. Dagteekening: 14 April 1470. Het paaschjaar 1470 liep van 22 April 1470 tot en met 13 April 1471. 14 April komt daarin niet voor. Derhalve geen paaschstijl. 's-Hertogenbosch. Schepenen. Dagteekening: 3 April, drie dagen na Zondag-Laetare 1491. Zondag-Laetare viel in 1491 op 13 Maart, in 1492 op 1 April. Derhalve paaschstijl. AUG. SASSEN. De „derde dag na". Men treft het woord ander in middel- eeuwsche en latere geschriften ook aan in de beteekenis van tweede, het gewone ranggetal (lat. secundus). In deze beteekenis bleef het nog over in ons hedendaagsch „éénmaal, andermaal, ten derden male". Is eene oude oorkonde gedagteekend, b.v., des anderen daghes van Meye, dan is daarmede de tweede dag dier maand bedoeld. Leest men van den anderen dag na zekeren bepaald aangeduiden dag, b.v na Paschen, dan werd daarmede bedoeld de dag onmiddellijk op Paschen volgende. Paschen zelf werd als de eerste dag geteld. Zoo heb ik hier voor mij liggen eene akte, verleden voor schepenen van Veldwezeld, gedagteekend des anderen daichs na beloken Paesschen, te weten opten vierden daich in den Aprille 142 9. Beloken Paschen 1429 viel op 3 April en des anderen daichs na beteekent hier derhalve daags na Beloken Paschen. Dit alles is bekend. Minder bekend schijnt het te zijn, dat met de uitdrukking op den derden dag na zekeren bepaaldelijk aangeduiden dag, eigenlijk de tweede dag bedoeld werd, dat ook hier, in overeen stemming met het bovenstaande, de aangeduide dag zelf werd medegeteld. Eene akte, verleden voor schepenen van 's-Hertogenbosch, heeft tot dag teekening den darden dag der maent van Aprille, drie dagen na den Son dag dat men sin get Letare Jherusalem 1491. Schepenen van 's-Hertogenbosch gebruikten den Paaschstijl. Het Paasch jaar 1491 had tweemaal 3 April. Van daar de dubbele aanduiding van den dag, waarop de oorkonde werd verleden. Paschen 1492 viel op 22 April, de Zondag-Laetare 1491/2 derhalve op 1 April en met den derden dag na Zondag-Laetare is dus bedoeld Dinsdag 3 April. De Zondag zelf is als de eerste, de Maandag als de „andere" en de Dinsdag als de „derde" dag geteld. Mij zijn hiervan meerdere voorbeelden bekend. Daar waar Mr. Seerp Gratama eene akte, gedagteekend des derden daghes nae onser liever Vrouwendach Annuntiatio (Versl. en Meded. d. Vereen, tot uitg. der bronnen v. h. Oude Vaderl. Recht, deel IV, blz. 96) stelt op 28 Maart (1409), meen ik op grond van het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 11