96
leiding van het stukje van den heer Beth, wil ik daarvan een kort gebruik
maken, ofschoon de verzoeking groot is, om dieper in te gaan op de geheele
regeling van de vernietiging van stukken uit gemeente-archieven.
De ondervinding heeft mij geleerd (o.a. in Loon-op-Zand, Someren
en Uden), dat zich tusschen de gewone schutterij-stukken andere bevinden,
betrekking hebbende op „mobiele schutterij." De heer B. heeft aan
getoond waarom deze benaming z.i. foutief iswant dat overeenkomstig de
Schutterijwet die instelling „landstorm" had moeten worden genoemd.
Het betoog van den heer B. heeft mij verder ervan overtuigd, dat die
mobiele schutterij of landstorm feitelijk geen schutterijkorps was, maar een
deel van de militaire legermacht. Bij het aantreffen der stukken meende
ik, dat het een bijzonder soort schutterij was. Den heer B. ben ik er
erkentelijk voor, dat hij mij beter heeft ingelicht; want ik wil toegeven,
dat ik met den inhoud der Schutterijwet tot nu toe niet zoo goed bekend
was, terwijl mij thans alles beknopt en duidelijk wordt voorgezet, wat ik
dien te weten, en wat ik meen, dat ook anderen te pas kan komen.
Dit echter is alles theorie, maar nu de praktijk.
De stukken betrekkelijk de mobiele schutterij zijn alhoewel dan
ten onrechte beschouwd als schutterij-stukken, en dikwijls bewaard met
en tusschen de overige schutterij-papieren. De vernietigingslijst spreekt
van stukken betrekkelijk de schutterij, en maakt geenerlei onderscheid noch
tusschen dienstdoende en rustende, noch tusschen gewone en mobiele.
Want deze laatste benaming moge verkeerd zijn, zij is voorzoover ik
weet, doorloopend en zonder verder nadenken gebruikt In mijn verslag
aan Gedeputeerde Staten in Noordbrabant heb ik nu gemeend een waar
schuwende stem te moeten laten hooren tegen de vernietiging van die
stukken, welke door den naam, die er op voorkomt, voor schutterij-stukken
zouden kunnen worden gehouden. Terwijl ik echter dacht, dat deze
stukken op een bijzondere soort schutterij betrekking hadden, blijken zij
thans met schutterij eigenlijk weinig uit te staan te hebben.
De heer B. eindigt met te zeggen: het bezwaar van
„den archivaris in Noordbrabant om die bescheiden van
„de overige te scheiden, kan worden opgeheven, indien
„men zich van de bestaan hebbende administratieve voor-
De heer B. raakt door het gebruik van die verkeerde benaming ook eenigs-
zins van de wijs, zooals blijkt uit den zin op bl. „Uit de bepalingen der Schut-
„terijwet blijkt, dat de mobiele Schutterijen korpsen moesten vormen onder de bena-
„ming van „Landstorm." Indien het woord mobiele schutterij vervangen moet
worden door landstorm, dan beteekent de zin niets. De heer B. heeft zich natuurlijk
verschreven, maar geeft daardoor alweder een bewijs, dat men ieder oogenblik
rekening moet houden met het feit, dat, wanneer iets een verkeerden naam draagt,
de sleur (in andere gevallen gemakzucht) dezen naam maar gedachteloos neer doet
schrijven. Maar daarom moet ook uiterst nauwkeurig gelet worden op de gevolgen
welke het gebruik van dien verkeerden naam kan hebben
97
„schriften op de hoogte stelt". Wanneer ik mijn verslag herlees,
vind ik daarin niets van een zoodanig bezwaar vermeld. Integendeel, in
mijn waarschuwing ligt opgesloten het bewijs van de noodzakelijkheid, om
zich eerst op de hoogte te stellen van die administratieve voorschriften. Ik
was echter en ben nog bevreesd voor een machinale (ik schreef strikte,
om geen vreemd woord te gebruiken, maar had moeten zeggen werk
tuigelijke) toepassing voor de aanvulling van de lijst. Uitgaande van
het denkbeeld schutterij is schutterij (ook die, welke verkeerdelijk aldus werd
genoemd), gaat men alles wegdoen, wat overigens in overeenstemming
met de lijst weg kan.
Of nu ten slotte de stukken, welke ik beoogde, op zich zelf voldoende
waarde bezitten, om voor vernietiging behoed te worden, is een andere
vraag. Deze moet nog beantwoord wordenmaar daarvoor is een breeder
onderzoek noodig, dan ik tot nu toe vermocht in te stellen. Men vernietige
echter niet het materieel vóór dat onderzoek
Wat mij echter uit het hier behandelde wederom duidelijk is geworden,
is, dat de lijst met de aanvulling niet voor werktuigelijke toepassing
vatbaar is; dat zij niet genoeg rekening houdt met den toestand op plat
telands-secretarieën; dat zij te wetenschappelijk is, en daardoor bij het
gebruik op sommige punten voor secretarissen, niet in het bezit van een
diploma, moeilijkheid oplevert, omdat zij onderzoek naar en bestudeering
van vroeger bestaan hebbende administratieve voorschriften vordert. De
verzoeking is groot om dat met eenige bewijzen te gaan staven; maar
daarmede wil ik toch liever wachten, totdat ik een meer algemeenen indruk
heb ontvangen, welke den oorspronkelijken misschien nog kan wijzigen.
C. C. D. EBELL.
De gemeente-archieven in 1909 1).
I. Personeel.
Amersfoort. Besloten werd de betrekking van Adjunct
archivaris weder te doen vervullen. De jaarwedde is op 100
vastgesteld.
's-Gravenhage. Mej. H. J. J. M. van Diepen werd 16
Januari bevorderd tot tweede klerk. Het salaris van den 2den klerk
W. N. Arntzenius werd 1 Januari periodiek verhoogd met 100.
Den 23 December werd A. Tuyl aangesteld tot tijd. bediende,
tevens boekbinder.
Voorzoover niets anders is vermeld zijn de mededeelingen ontleend aan
de gemeente-verslagen.
Omtrent Zwolle kon om gelijke reden als verleden jaar niets worden mede
gedeeld.