94
Uit die bepalingen der Schutterijwet blijkt, dat de mobiele Schutterijen
korpsen moesten Vormen onder de benaming van „Landstorm". Die
Landstorm was samengesteld uit schutters, die over de onderscheiden bans
waren verdeeld. Hij maakte, aanvankelijk voor een groot gedeelte, later
toen de geheele Landstorm bestemd was om de aanvallen van den vijand
tegen te gaan geheel een deel onzer militaire legermacht uit.
De oproeping van de ingezetenen van het Rijk, die niet reeds bij
eenig korps dienden, had plaats bij Koninklijk besluit van 23 November
1832 (St.bl. no. 55) terwijl de diensten, welke deze personen bij den
Landstorm zouden verrichten, werden vastgesteld bij de Wet van 19 December
1832 (St.bl. no. 58).
Bij die wet zijn derhalve de verdere tot den Landstorm betrekke
lijke maatregelen, waarvan art. 79 der Schutterijwet sprak, vastgesteld.
De schutterijwet kende bij de „Schutterij" geene andere vrijwilligers dan
de officieren, die niet in den schutterplichtigen leeftijd vielen, en anderen,
die hun diensttijd bij de schutterij hadden volbracht, maar geen ontslag
verlangden te nemen. Die wet kende, zooals uit art. 78 blijkt, wel vrij
willigers bij den „Landstorm". Op deze vrijwilligers hadden betrekking
de oproepingen en inschrijvingen, door de gemeentebesturen gedaan naar
aanleiding van de Koninklijke besluiten van 4 October 1830 (St.bl. no. 61)
en 23 November 1832 (St.bl. no. 55).
Bij genoemd besluit van 4 October 1830 werd een gedeelte der
dienstdoende schutterijen mobiel verklaard en de formatie van een gedeelte
van den eersten ban der dienstdoende schutterijen voorgeschreven. Ten
aanzien der rustende schutterijen heeft dit bij Koninklijk besluit van
11 October 1830 (St.bl. no. 69) plaats gehad.
Bij laatstgenoemd besluit werd tevens bepaald
1°. de volledige formatie van den eersten ban der dienstdoende
schutterijen, de reserve daaronder begrepen
2°. de formatie van den tweeden en den derden ban der dienst
doende schutterijen
3". de formatie van de drie bans der rustende schutterijen.
De personen, die zich als vrijwilligers bij den Landstorm aanboden,
werden over de drie bans verdeeld.
De Landstorm was toen samengesteld; alleen werd de derde ban
daarvan later nog aangevuld met de indienststelling der weerbare mannen,
die niet reeds bij eenig korps dienden en zich vrijwillig voor den Land
storm aanboden, naar aanleiding van de gedane oproepingen ingevolge
Koninklijk besluit van 23 November 1832 (St.bl. no. 55).
Vervolgens werd eene reserve-schutterij samengesteld, ingevolge
l) Ik vond in onderscheidene werken de m. i. foutieve vermelding, dat de
Landstorm bij dat besluit zou zijn ingesteld. Zie hierna.
95
Koninklijk besluit van 17 November 1832 (St.bl. no. 49), die evenals
de Landstorm onder de bevelen van het Departement van Oorlog stond.
Een raad van administratie voor de mobiele Schutterijen werd bij
Koninklijk besluit van 21 October 1830 no. 53 (Bijv. St.bl. 440) ingesteld,
staande onder toezicht van den Intendant in het militaire kom
man do, terwijl bij beschikking van den Directeur-Oeneraal van Oorlog
van 6 Februari 1831 (Bijv. St.bl. 68) de eerste ban der rustende schutterij
met ingang van 1 April 1831 in administratie werd gesteld bij de depots
der afdeelingen infanterie. De personen, behoorende tot de mobiele schutte
rijen, stonden, evenals de manschappen van het leger, wegens desertie
terecht voor de militaire krijgsraden terwijl hun geen ontslag uit den
dienst kon worden verleend, dan op last van het Departement van Oorlog 2).
Uit het bovengemelde blijkt, dat die mobiele Schutterijen feitelijk geene
schutterijkorpsen waren, maar een deel van de militaire legermacht vormden,
welke samengesteld was uit: 1°. dienstplichtige schutters, 2°. vrijwilligers,
die bij de schutterij dienden, en 3°. vrijwilligers, die de schutterijwet niet
kende. Vandaar dat het deel van de militaire legermacht aangeduid
door de benamingen van „mobiele Schutterijen" of „Landstorm" toen
het niet meer benoodigd was om de aanvallen van een vijand tegen te
gaan, bij Koninklijk besluit van 4 Augustus 1839 (St.bl. no. 34) werd
ontbonden (art. 4). Die ontbinding betrof niet „de Schutterij", want
de schutterplichtigen gingen naar de schutterij terug, toen de ontbinding
tot stand kwam (art. 6), maar de korpsen, die een gedeelte
der militaire legermacht hadden uitgemaakt.
Daarom moeten de bescheiden, welke betrekking hebben op mobiele
Schutterijen (den Landstorm) en de daarbij behoorende reserve van 1830
1839, m. i. niet worden vermeld onder „Schutterij", maar onder „Mili
taire zaken".
Geene bescheiden, op de genoemde „Militaire zaken" betrekking hebbende,
zijn in de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken genoemd,
en het bezwaar van den archivaris in Noord-Brabant, om die bescheiden
van de overige te scheiden, kan worden opgeheven, indien men zich van
de bestaan hebbende administratieve voorschriften op de hoogte stelt.
J. C. BETH.
Schutterij en landstorm.
Antwoord aan den heer J. C. Beth.
Zeer dankbaar dat de redacteur mij in de gelegenheid heeft willen
stellen, dadelijk reeds een en ander in het midden te brengen naar aan-
Missive van den Directeur-Generaal van Oorlog van 9 Mei 1831 no. 11
(Ree. Mil. 1831-11-158).
2) Als voren 1 Juli 1831 no. 15 (Ree. Mil. 1831-11-247).