84
willen weten terecht, o. i., omdat bij alle Rijks-archieven de dienst
volledig is. Dat moet dan ook het eenige criterium, meenen wij, blijven.
Als maatstaf nu ter bepaling van de traktementen der gemeente
archivarissen met volledigen dienst achten wij die der hoofdambtenaren
in de betrokken gemeente aangewezen. Men kan toch een aantal gemeenten
ten aanzien van dezen tak van dienst moeilijk over één kam scheren, en
moeilijk kan men de gemeentebesturen binden aan de bepaling door het
Rijk van de salarissen zijner ambtenaren. Wel zullen die besturen daaraan
zich kunnen spiegelenwaarschijnlijk zullen zij ook wel genoopt worden
er rekening mede te houden door de werking van de economische wet
van vraag en aanbod. Doch zij hebben op meer dan dat te letten, met
name op de algemeene verhouding der traktementen in hunne gemeente.
Men denke speciaal aan de enkele zeer groote gemeenten van ons
land, waar de wedden der ingenieurs en inspecteurs enz. vaak aanmer
kelijk hooger zijn dan die der Rijks-ingenieurs enz. Zou men dan willen,
dat alleen de archivaris in zijne gemeente een salaris kreeg beneden hetgeen
hij genieten zou, indien hem de algemeene maatstaf voor de jaarwedden
der hoofdambtenaren in zijne gemeente werd aangelegd? Immers neen!
het ware onbillijk. Toch is dit gevaar inderdaad niet denkbeeldig; verre
van dien. Van de vijf archieven, welke de Commissie in klasse 1 wil
brengen, zou, blijkens haar eigen onderzoek, in twee het salaris verlaagd
moeten worden 2).
Daarom, verband te leggen met de algemeene salarieering in de be
trokken gemeente, schijnt noodzakelijk en tevens voldoende.
Ad c. Het amendement tot wijziging van het slot komt uit geheel
dezelfde overwegingen voort, als hier zoo juist zijn meegedeeld, en behoeft
dus geen verdere toelichting.
Voor een beperking der regeling tot de wetenschappelijke archief
ambtenaren schijnt geen goede reden te bestaan bij den door ons voor
gestelden maatstaf. Het motief, door de Commissie aangevoerd, dat de
niet-wetenschappelijke ambtenaren over het algemeen geen reden tot klagen
schijnen te hebben 3), verklaart, nog daargelaten de algemeenheid en vaagheid,
waarin dit denkbeeld gekleed is, naar onze meening geenszins de uitsluiting
dezer ambtenaren van een regeling voor de toekomst.
De rest van onze voorstellen ad c bedoelt slechts een bescheiden
redactieverbetering.
De aanleiding, welke er wel eens voor gezocht is, met name in de Tweede
Kamer, is een verschil in omvang en belang der werkzaamheden, als waarop de
Commissie doelt op blz. 21, regel 11 en 12.
2) Blz. 21, regel 10 en regel 14.
3) Blz. 21/22.
85
Ad e. Ook hier moet, meenen wij, verband worden gelegd met
de vroegere besluiten der Vereeniging. In het bijzonder behoort toch wel
te worden vastgehouden aan de met veel zorg overwogen en vastgestelde
omschrijvingen, zooals die zijn opgenomen in ons concept eener Archiefwet
Ad Gelijke beweegreden, als ad a en e is aangevoerd, bestaat
ook hier weer. In de vergadering te Maastricht op 14 Juli 1905 J) is er
op aangedrongen, dat alle Rijks-archieven gelijkelijk hunne deuren zouden
openen voor de opneming van bedreigde oude archieven. Voor het
thans laten vervallen van dien wensch wordt niets aangevoerd. En inder
daad schijnt er een reden te meer tot vermelding hier ter plaatse der Rijks-
depots gelegen in de onmiddelijk voorafgaande uiting van den wensch
naar eene nieuwe soort Rijks-archiefdepöts.
Ad conclusionem. Het Bestuur onzer Vereeniging is het aangewezen
orgaan, om alle hare wenschen en besluiten te bevorderen en uit te voeren,
zoowel de vroeger uitgesprokene als de nieuw gevormde indachtig te
blijven, en steeds het noodige (en meer dan dat) te doen om hare ver
vulling te bereiken. Een bepaalde opdracht dezer zaak aan het Bestuur
onzer Vereeniging schijnt den ondergeteekenden daarom onnoodig.
Maar bovendien komt het ons ten eenenmale ongewenscht voor, deze
zaak, van het oogenblik der aanneming dezer motie af, te stempelen tot
een zaak, die voortaan het Bestuur alleen zal aangaan. Integendeel meenen
wij, dat de Vereeniging zelve in haar geheel de zaak als de hare behoort
te blijven beschouwen.
November 1910.
S. MULLER Fz.
R. FRUIN.
A. C. BONDAM.
J. A. FEITH.
E. WIERSUM.
Nadere toelichting inzake de academische opleiding der
archivarissen.
Hoewel er op het rapport inzake de academische opleiding tot eene
wetenschappelijke archiefbetrekking geene amendementen zijn ingediend,
is het niettemin noodig hier op dat stuk terug te komen, omdat mij monde-
1) Archievenblad 1905/6, blz. 223. Zie het besluit der Algemeene Vergadering
van 5 Juli 1907, Archievenblad 1907/8, blz. 5.
2) Arch. BI. 1905/6, blz. 5.