118
vroegere Zeeuwsche rekeningen en stukken, die te 's-Gravenhage berus
tende waren, naar de rekenkamer te Middelburg te doen overbrengen,
overeenkomstig het gebruik, dat, als de auditie op een ander college over
ging, ook de vroeger afgehoorde rekeningen aan dat college werden over
gegeven. Door de Zeeuwsche Staten werd in hunne hierboven vermelde
resolutiën enz. als voorbeeld daarvan aangehaald, dat uit de rekenkamer
te Brussel naar de toen opgerichte rekenkamer in Gelderland, de vroeger
te Brussel afgehoorde Geldersche rekeningen waren overgebracht. Dit
voorbeeld had met verschillende andere, door den schrijver opgenoemde,
vermeerderd kunnen worden, o.a. ook dat in de Haagsche rekenkamer
zich de Zeeuwsche rekeningen bevonden, die te Brussel en elders waren
afgehoord.
De zeer uitvoerige en met de grootste zorg bewerkte inventaris is
in twee afdeelingen verdeeld. In de eerste afdeeling zijn de rekeningen
met bijlagen beschreven. Deze zijn verdeeld in die betreffende Bewesten
Schelde, Beoosten Schelde en Tholen en Schakerloo, en voorts onderver
deeld meest naar de rendanten. Bij de hoofdafdeelingen en eenige onder
afdelingen zijn toelichtende noten gesteld. In de noot op blz. 11 merkte
ik op, dat de rentmeesters van Bewesten en Beoosten Schelde ambtgenooten
worden genoemd. In de eerste jaren echter, tot 1441, wordtin den inven
taris dezelfde persoon als rentmeester over beide rentmeesterschappen
vermeld. Bij de rekeningen van eenige „andere grafelijke officieren"
waren wellicht enkele aanduidingen omtrent den aard der in die rekeningen
verantwoorde ontvangsten, gelijk die wel voorkomen bij de rekeningen
van „bijzondere administratiën", van belang geweest. De rekeningen zijn
alle afzonderlijk beschreven. Zeer practisch is het, dat bij iedere rekening
de datum van afhooring vermeld is, en dat de regestenlijst niet met al
deze afhooringen belast is.
Blijkbaar heeft de schrijver geen moeite ontzien, om de bij iedere
rekening behoorende bijlagen terecht te brengen. Van enkele stukken is
hem dit niet mogen gelukken.' Deze zijn beschreven in de tweede afdee
ling, en voorts is daarin opgenomen een aantal banden en stukken, die,
omdat zij op de administratie van Zeeland betrekking hebben, met de
rekeningen en bijlagen in 1607 uit de Hollandsche rekenkamer naar de
Zeeuwsche zijn overgebracht. Van de in deze afdeeling beschreven regis
ters van akten van beleening, waarop de schrijver in de inleiding in het
bijzonder de aandacht vestigt, zijn de regesten niet in de regestenlijst
opgenomen. Wegens hun overgroot aantal acht de schrijver het wen-
schelijk daarvan later eene afzonderlijke regestenlijst samen te stellen.
Bij het doorlezen van deze afdeeling rees de vraag bij mij op, of het van
enkele daarin beschreven stukken wel wenschelijk is, dat zij naar Zeeland
zijn overgebracht, namelijk die, welke vermoedelijk uit eene serie gelijk-
119
soortige stukken genomen zijn, alsbrieven aan de rekenkamer geadresseerd
en minuut-schrijven van de rekenkamer.
De regesten zijn zeer duidelijk en beknopt gesteld, doch zouden nog
iets in duidelijkheid gewonnen hebben, wanneer het voorschrift van de
Handleiding, om de eigennamen in hare oude spelling op te nemen, niet
steeds al te letterlijk ware opgevolgd, waar het algemeen bekende landen
en personen geldt, (waarop Dr. H. Brugmans in De Nederlandsche Spec
tator van 1902 reeds wees). Ook lijkt het mij wel preferent de in de
oude spelling opgenomen eigennamen op eenige wijze, b.v. door aanhalings-
teekens, van den overigen tekst te onderscheiden. (Vgl. ook Mr. A. Telting
in Archievenblad 1905/6, bl. 56).
De regesten zijn alleen van een opgelosten datum voorzien. In de
inleiding zegt de schrijver, dat de regestenlijst geheel op dezelf:'e wijze
is ingericht als in zijne vroeger gepubliceerde inventarissen. Evenwel in
de inventarissen van de archieven van de stad Reimerswaal en van de
Abdij te Middelburg ontbreken de onopgeloste data niet, en zijn zelfs de
geheele begin- of eindformulieren bijgevoegd; doch in den inventaris van
het archief van „Prelaat en edelen" zijn deze achterwege gebleven, en als
eenig argument daarvoor wordt aangegeven, dat het bijna uitsluitend akten
uit de 16de eeuw geldt, terwijl toch de Handleiding de bijvoeging van
die data voor Hollandsche en Zeeuwsche oorkonden tot 1582 voorschrijft.
In den thans gepubliceerden inventaris beginnen de regesten reeds in de
14de eeuw en loopen tot 1584, zoodat bijna alle in aanmerking voor de
bijvoeging van de onopgeloste data zouden gekomen zijn. Echter zou
m. i. ook in dezen inventaris de voorkeur verdiend hebben de methode,
door den schrijver in zijne beide eerstgenoemde inventarissen toegepast
(en ook door Mr. Joosting steeds in zijne inventarissen gevolgd), namelijk
de bijvoeging van het geheele begin- of eindformulier, welke bijvoeging
vele voordeden heeft, o. a. dat daarin somtijds aanwijzingen kunnen voor
komen omtrent den gebruikten jaarstijl.
In de bijlagen is, behalve de hierboven genoemde stukken betreffende
de overbrenging van de rekeningen enz., een overzicht opgenomen van
de beden in Zeeland, in het behandelde tijdvak opgebracht.
Aan dezen inventaris zijn uitvoerige indices van persoons- en plaats
namen toegevoegd. Toch zou eene nog grootere uitvoerigheid daarvan
den gebruiker van dezen inventaris ten goede gekomen zijn. Dit geldt
vooreerst de patronymica. De schrijver had eerst plan het systeem, door
den heer Joosting in zijne indices gevolgd, namelijk om de patronymica
onder de voornamen op te nemen, toe te passendoch dit plan werd
opgegeven uit vrees de indices al te zeer te overladen. In de gevallen
echter, waarin het twijfelachtig was of eene bijvoeging patronymicum (resp.
een beroep) of een familienaam aanduidde, is het woord onder de familie-