dilettant beiden de musea opzoeken en zelfs iedere grootere bibliotheek
hare uitstalkasten bezit, waarin de manuscripten, die zich door ouderdom,
schoone miniaturen of kunstvolle banden onderscheiden, voor het publiek
zijn tentoongesteld.
Zooals ik zeide, is er toch wel een verschil, al zal men ook moeten
toegeven, dat ten slotte ieder onderzoeker, wegens de beperktheid van het
menschelijk kunnen, bij zoovele vragen, wier beantwoording de oplossing
der hem gestelde problemen eischt, slechts receptief zal kunnen werken,
zooals b.v. de vorscher, die als jurist is geschoold en gegroeid, niet licht
op andere dan receptieve wijze met philologische, in 't bijzonder taalkundige
en palaeographische gezichtspunten, rekening zal kunnen houden. Indien
er dus inderdaad een grenslijn bestaat tusschen de wetenschappelijke en
de, om zoo te zeggen, dilettantische reis, zoo is toch daarom de vraag
niet ongewettigd, of het eene doel niet met het andere te kombineeren is.
Te meer, omdat deze opvatting wel een zeer verspreide is: hoe vaak toch
hoort men hen gelukkig prijzen, die naar Rome trekken, ten einde in de
bibliotheek van het Vatikaan, de Bibliotheca Apostolica Vaticana, een hand
schrift te kollationeeren, en wel natuurlijk niet om deze reden, maar omdat
zij telkens een galerij moeten passeeren, die hen slechts door een deurtje van
de kostbare zalen van het Appartamento Borgia scheidt, en zij zich dagelijks
in de onmiddellijke omgeving der rijkste verzameling van antieken, met
haar Zeus van Otricoli, haar Laokoon en haar Apollo van Belvedere, bewegen.
En deze onderstelling schijnt ook hierom gewettigd te zijn, omdat in de
bibliotheken, wegens verschillende overigens voor de hand liggende rede
nen, de voor het bezoek, vooral voor de bestudeering van handschriften
ter beschikking staande tijd nog al kort gemeten ishij valt b.v. in ge
noemde instelling, die men uit het oogpunt van rijkdom der handschriften,
van geschiedkundige traditie, ook wel van uiterlijke pracht, de Bibliotheca
Bibliothecarum zou kunnen noemen, in de voormiddaguren van vijf dagen
der week, zoover zij geen dies festi zijn. Men zou dan ook weinig geloof
vinden, indien men wilde ontkennen, tijdens een verblijf van verscheiden
maanden te Rome, niet ook aan de Muzen zijn offer te hebben gebracht:
wie zou ook aan de aantrekkelijkheid der stad, niet slechts der zeven heuvels,
maar ook der zeven wonderen, aan de bekoring van Roma mirabilis weer
stand kunnen biedenMaar aan den anderen kant zal de onderzoeker hoe
langer hoe meer weerstandsvatbaar worden, en dat heeft zijn goeden grond.
Want het werken in handschriften, een wel is waar naar mate van aard en
grootte van het schrift nog al vermoeiende bezigheid, vermindert in 't bij
zonder de geschiktheid van het voor het bezoek van musea onmisbaar
orgaan en de akribie, die deze studie eischt, doet van lieverlede een van
het diletteeren afkeerige stemming rijzen. Maar een derde faktor is wel
nog meer in staat, om op den duur een laat mij zeggen ware
201
inkompatibiliteit der reisdoeleinden te scheppen en werkt vooral krachtig
in het milieu van Rome of in een stad met een rijkdom van geschied
kundige monumenten, zooals Parijs is: de meest sterke en de meest aan
houdende indruk, dien men juist van het monumentale, maar ook van het
schoone in menschenwerk van verleden tijden ontvangt en medeneemt, is
die van bewondering, niet zoozeer van het genie, als veeleer van de werk
lust, van het plichtsbesef en van de noeste vlijt van den mensch. En wilt
gij dan niet, ook al is het slechts als een eenvoudig werkman, die zijn
steen bij de pyramide voegt, tot den grootschen bouw helpen bijdragen?
De wetenschappelijke reis is dus in geen geval een pleizierreis, maar
met dat negatieve resultaat is nog niet hare redelijkheid gemotiveerd.
Ook Don Quichotte maakte tochtjes, die geen pleizierreizen waren. En
zoo ontmoet men wel bedenkingen, die haar rationeel karakter in twijfel
trekken en hier daarom dienen ontzenuwd te worden. Niet de stemmen van
hen, die in ieder meer dan alledaagsche inspanning voor een wetenschap
pelijk doel, of ten minste in iedere niet op een rechtstreeks voor de praktijk
van het leven te exploiteeren wetenschappelijke bemoeiing een Don Qui-
chotterie ziendeze „banausen" wisselaars met hun tafelen en duiven-
verkoopers in hun zitstoelen, die immers het Templum iustitiae dienen te
mijden wij gaan ze met stilzwijgen voorbij. Maar ook de redeneering,
dat studeeren en reizen een tegenstelling vormen, omdat de studie een
zittende modus vivendi is, ook deze redeneering heeft weinig om het lijf:
alleen zal men moeten erkennen, dat de uit het gemis van een vast verblijf
voortvloeiende uiterlijke verhoudingen licht een zekere onrust van den
geest scheppen, die niet zoozeer voor het werken, dan wel voor het ver
werken ongunstig is. Met eenigen schijn van grond zal men zich daartegen
voor het bewijs der onredelijkheid van wetenschappelijke reizen op het
feit kunnen beroepen, dat wij heden in een tijdperk leven, waarin de
handschriften zelve op reis kunnen gaan, en dat het in ieder opzicht, vooral
ook voor het slagen van het werk, voordeeliger is, in plaats van ze op te
zoeken, ze te laten reizen. Waarheen? Laat mij het, in dezen kring der
jongeren van het Romeinsche recht met de merkwaardige woorden van
den Romeinschen keizer zeggenUbi quis larem constituit, waar iemand
zijn huisgod heeft gevestigd.
Men moet hierbij echter in aanmerking nemen, dat niet alle instellingen
handschriften of zelfs boeken op reis sturenjuist de grootste zooals de
Vaticana en het British Museum, wat betreft boeken ook de Bibliothèque
nationale te Parijs, hebben het karakter van eene presentiebibliotheek,
dat wil zeggen, van een bibliotheek, die hare schatten altijd present heeft,
omdat zij de raadpleging slechts in hare leeszalen toelaat, overigens,
een in weerwil van enkele voordeelen, wat boeken aangaat in 't algemeen
afkeurenswaardige regeling, die, zooals Mommsen op treffende wijze op-
200