228 door Giovanni Rosadi den 22sten November 1908 voor de Vereeniging van boekbinders te Florence gehouden. Zij heeft tot titel: „Over de kunst van boekbinden'' en is opgedragen aan den redacteur van het tijdschrift Guido Biagi. De geheele voordracht is een geestig en levendig pleidooi om te betoogen, dat „Wat 's menschen geest in woorden zegt, Dient in een goeden band gelegd". Ja nog sterker, grappigt de spreker, een boek schrijven, illustreeren, drukken is alles goed en wel, maar op zich zelf beteekent dat nog niets; immers: „II fare un libro meno che niente, Se il libro fatto non rifa la gente". En om dat te kunnen doen, is allereerst noodig, dat het boek bij elkaar blijft. Welnu, dat is de dankbare taak van de binders, gli ultimi artefici del librozij zijn het, aan wie in de eerste plaats het behoud van het boek te danken is. Een beknopt historisch overzicht van de boekbinderskunst ontbreekt natuurlijk niet. Deze aflevering sluit met het afdrukken van het Koninklijk Besluit van 7 Januari 1909, houdende bepalingen omtrent het gebruik en de reproductie van zeldzame stukken (cimeli) en manuscripten in Italië. De strekking van dit besluit is, om onder goede waarborgen voor het behoud der kostbare stukken het gebruik en de verveelvuldiging zooveel mogelijk te vergemakkelijken. In den 20sten Jaargang gaat Dr. Curzio Mazzi, de onderbibliothecaris van de Laurenziana, voort met het afdrukken van den inventaris der kleinoodiën van het Mediceesche hof in 1566 en geeft Prof. Lydia Faggioni een interressant opstel over Mademoiselle de Scudéry; terwijl voor het overige de eerste zeven afleveringen grootendeels gevuld zijn met bijdragen over bibliotheken en het bibliotheekwezen. Wij noemen die van Amilda Pons over volksbibliotheken in Frankrijk, bl. 1, die van G. Maire over de volksbibliotheken in Duitschland, bl. 6, een artikel over den oorsprong der volksbibliotheken, naar aanleiding van de openstelling der volksbibliotheek te Bologna, bl. 63, een ander over de bibliotheken voor zeelieden, bl. 73. De achtste aflevering wordt geheel ingenomen door een vertaling van een opstel van den bekenden Vaticaanschen prefect Frans Ehrle over de resultaten van de proeven, die in opdracht van het Internationale congres van St. Gallen 1898, ondernomen zijn met betrekking tot de middelen van conserveering van oude handschriften. Eerst wordt verslag gegeven van den arbeid dier toen benoemde permanente commissie, waarvan, zooals men weet, onze landgenoot, Prof. Dr. de Vries uit Leiden, medelid is; daarna worden de resultaten medegedeeld der proeven door het „Materialprüfungs- amt" te Gross-Lichterfelde genomen met zapon en met gelatine, vervolgens worden de methoden besproken, die men in de Vaticaansche bibliotheek zelf toepast: le. wat betreft het gebruik van gelatine voor het restaureeren van bedorven perkamenten handschriften, 2e. wat betreft het gebruik van celluloide en 3e. bij het restaureeren van handschriften op papier. Dit 229 belangrijke opstel verscheen oorspronkelijk in het Zentralblatt fiir Bibliothek- wesen XXVI, 6, p. 245 vlg. In de laatste aflevering, nr. 912, kondigt de directeur van het Rijksarchief te Bologna, Giovanni Livi, de Italiaansche vertaling van de Handleiding aan. Zooals uit den titel van zijn stuk: „II provvisorio Vademecum dell' archivista italiano" reeds blijkt, is de recensent niet in alle opzichten met het werk ingenomen. Hoe groot de verdiensten ook zijn, betoogt hij, en hoe goed de vertalers, Drs. Giuseppe Bonelli en Giovanni Vittani, getracht hebben door aanvullende noten het werk aan Italiaansche toestanden aan te passen, toch blijft het bezwaar bestaan, dat het van vreemden oorsprong is, „il difetto d'essere stata pensata, scritta e pubblicata per archivisti olandesi". E. W. Berichten. Bij Kon. besluit van 11 April 1910 is, met ingang van 1 September, benoemd bij het bureau van de commissie voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën, tot onderdirecteur Dr. N. Japikse, te 's-Gravenhage. De heer P. J. Glasz, adjunct-archivaris aan het gemeentearchief van Alkmaar, heeft als zoodanig ontslag gevraagd wegens vertrek naar Arnhem. B. en W. van Alkmaar hebben bij besluit van 26 Mei 1910 benoemd tot adjunct-archivaris, Mej. C. E. C. Bruinino, volontaire aan het rijks archief te Groningen. Tot deskundige, belast met het opnieuw ordenen en inventariseeren van het oud-archief der gemeente Groningen is, bij besluit van B. en W. van 30 Mei 1910, benoemd de heer H. P. Coster, doctorandus in de Nederlandsche letteren en candidaat in de rechten te Utrecht. Met ingang van 1 Juni 1910 is de heer W. Jaarsma, jur. stud., ambte naar aan de Provinciale- en Buma-bibliotheken te Leeuwarden, benoemd tot adjunct-commies aan de Provinciale griffie van Friesland. Den heer J. zal speciaal de zorg en de regeling van het Nieuw-archief der provincie worden opgedragen. Bij Kon. besluit van 2 Juni 1910 is benoemd tot plaatsvervangend lid in de tiendcommissie in het vierde tienddistrict ter standplaats Utrecht: jhr. mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, adjunct-commies bij het Rijks archief in Utrecht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 16