152 „fijn goud bestonddeze gulden werd dus, evenals in Frankrijk, geacht ruim 3.39 gram te wegendie van groot gewicht werd gelijk gesteld met vier vijfden van een Schild, dus met ruim 3.62 gram. Ik weet dit niet te verklaren, maar de zaak heeft voor ons doel geen belang. Het blijkt nu duidelijk, dat de gewone kleine gulden 3.39 gram (zoogenaamd) fijn goud inhield. Het tweede Italiaansche stuk, waarvan ik te spreken heb, de ducaat, is het eerst geslagen ingevolge een Venetiaansche ordonnantie van 31 October 1284. Er zouden 67 op een mark gaan, en de Venetiaansche mark woog 238.499 gram. De ducaat hield dus bijna 3.56 gram fijn goud in, welke hoeveelheid echter kort daarna, in 1491, is verlaagd tot 3.533 2). Dit muntstuk was dus vrij wel gelijk aan den Florentijnschen gulden, naar den oorspronkelijken muntslag; men vindt het dan ook, evenals den „ghulden van groot gewicht", op vier vijfden van een' Oud Fransch Schild gewaardeerd. Als graaf Willem IV omstreeks 1343 in Italië rondreist, kwijt hij telkens zijne schulden in ducaten, en zijn thesaurier schat ze steeds op dezen voet 3). De ducaat, die thans nog hier te lande wordt geslagen 4), houdt minder goud in dan de Venetiaansche der Middeleeuwen moest bevatten. Zijn goudinhoud is slechts 3.4346 gram. Van veel grooter beteekenis voor ons doel dan de Florentijnsche gulden en de ducaat van Venetië, is de reeds herhaaldelijk door mij genoemde Fransche munt, het Oude Schild. Na een zeer tijdroo- vende studie van het onderwerp ben ik tot de slotsom gekomen, dat van al de Fransche gouden munten der Middeleeuwen dit het eenige is, waar aan men voor de verklaring van loon- en prijsopgaven hier te lande wer kelijk zeer veel heeft. Er zijn in Frankrijk tallooze gouden munten geslagen, van het begin der dertiende eeuw af; zij hebben echter voor het meerendeel zóóveel wijzigingen ondergaan in gewicht en gehalte, dat het bijzondere voorzorgen vereischt, wanneer men die munten tot maatstaf wil nemen voor de bepaling van de goudwaarde van ons rekengeld. Als voorbeeld wijs ik op de Royal en of Realen. In 1328 is onder dien naam een munt geslagen van 58 op de Parijsche Mark fijn, dus van bijna 1000 en Q07Zk SÉ0e§in| faI, ik voortaan achterwege laten. Het verschil tusschen 1000 en 997 is met van beteekenis voor de uitkomsten van onderzoekingen als deze. 117 N' PAf\AD°POLI> Le monete di Venezia descritte ed illustrate, bi. 123 en intvangemf schrifteliike inlichting, die ik van den schrijver mocht 3) Zie de Qrafelijkheidsrekeningen van Holland. III, bl. 73, 96, 103 enz. 1902, bl. ?6ief Zfjne geschiedenis vindt men inlichtingen in het Muntverslag over 153 4.22 gram goud in de Hollandsche muntzetting van 1330 2) vinden wij haar op 16 grooten geschat; later, in 1343, op 16'/2 groot 3). Doch in 1358 zijn geheel andere Royalen ontstaan (van 66 op de mark), in 1360 weder andere, Francs d'or genoemd, en in 1365 nogmaals andere (van 64 op de mark of 3.82 gram) Royaux d'or fin aux fleurs de lis geheeten 4). Deze laatste muntslag heeft ruim twintig jaren stand gehouden. Nog veel grooter wisselingen dan de Royaal onderging de Agnel of Mouton. De oudste Agnels dagteekenen van 1223; doch zij werden reeds in 1226 vervangen door een zwaardere soort, van 54 '/2 op de mark fijn, dus 4.49 gram goud bevattende 5). In 1310 is men andermaal Agnels gaan slaan, van 59 '/6 op de mark fijn, dus 4.137 gram goud; daarmede schijnt men eenige jaren te zijn voortgegaan, want ik vond bij de Saulcy een opgave van December 1328, die nog altijd dezen muntslag vermeldt. Doch zoowel in 1330 als in 1343 werden hier te lande de „Lammer" slechts op 15 groot geschat, terwijl zij, naar den maatstaf van het schild gerekend, ongeveer 10 pet. meer hadden moeten gelden. Mogelijkerwijs was deze munt na 1328 verzwakt. Er is nochtans één tijdvak te noemen, zelfs een vrij langdurig, want het begint in 1355 en eindigt eerst iri 1417, voor hetwelk de Fransche Mot to en en, gelijk zij destijds gaarne genoemd werden, ons diensten kunnen bewijzen. In 1355 kwam namelijk een stuk voor den dag van 52 op de mark fijn, dus ruim 4.70 gram goud bevattende, en daarvan zijn in dat jaar belangrijke hoeveelheden vervaardigd G). (Men maakte ook Aignelets, van 104 op de mark, dus juist de helft wegende.) Daarmede is men voortgegaan tot 1358, en toen was het voor zeer langen tijd uit. Aan het staken der aanmuntingen van Agnels is het echter te danken, dat nu voor vele jaren een zeer verbreid goudstuk was verkregen, dat niet door gelijknamige stukken van minder gewicht of gehalte naar den smeltkroes werd gedrongen. Eerst in 1417 is een nieuwe Agnel of 1) F. de Saulcy, Recueil. I, bl. 205. 2) Van Mieris. II, bl. 496. 3) Qrafelijkheidsrekeningen van Holland. III, bl. 72. 4) F. de Saulcy, Recueil. I, bl. 455 en 487. 5) Het is zonderling, dat Fransche schrijvers nog altijd voortgaan met aan deze Agnels een gewicht van 59V6 °P d? mark.toe te kennen. Dit geschiedt dan op gezag van Le Blanc, Traité historique des monnaies de France (1690). Vuitry, Etudes sur le régime de la France, bl. 449—450, knoopt daaraan zelfs een gansch betoog vast, want de toenmalige waar deering van den Agnel tegenover die van het zilvergeld verwondert hem. Zijne verwondering zou geweken zijn, indien hij de fout van Le Blanc had gekend. Uit de opgave bij F. de Saulcy, Recueil. I, bl. 125 blijkt zonneklaar, dat van de Aignelz a la grosse laine d'or fin niet 5maar 54V2 uit een mark zijn geslagen. Deze munt was een kleinigheid lichter dan het latere schild van 1336. Zie de talrijke opgaven bij F. de Saulcy, Recueil. I, bl. 336 en verv.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 8