174
op andere werken heb ik nooit indices gemaakt, en daarom wil ik
daarover niet meespreken. Ook indices van zaken behalve van ambten
en waardigheden heb ik nooit bewerkt, en ook omtrent dat onderwerp
onthoud ik mij dus liefst van een oordeel.
Het beginsel, dat ik aan het hoofd van alle regelen van indiceering
zou willen stellen, is dit: Het doel van den index is den
gebruiker van inventaris of regestenlijst gelegenheid te
geven zich zoo spoedig en gemakkei ij k mogelijk op de
hoogte te stellen van hun inhoud. Het gemak van den gebruiker
moet dus op den voorgrond staan. De heer De Leur is het, zoo ik wel
zie, in beginsel geheel hiermede eens. Maar als het op de toepassing
aankomt, wijkt hij er toch wel eens van af. Hij stelt er de gedachte
tegenover, dat elke niet strikt noodzakelijke uitdijing van den index moet
worden vermeden en komt er dus toe om met terzijdestelling van het
gemak van den gebruiker in 2 dezen regel te stellen: „Wanneer
dezelfde persoon met twee namen in den index voorkomt, geschiedt de
vermelding van de nummers of de pagina's van het geïndiceerde werk
alleen bij den familienaam, terwijl bij den voornaam met eene ver
wijzing volstaan wordt." Hij meent daarbij in goed gezelschap
hij bedoelt dat der Handleiding te zijnmaar dat is eene vergissing.
De Handleiding drukt zich vrij wat voorzichtiger uit. „Natuurlijk is het
niet noodig", zegt zij, „telkens alle plaatsen aan te voerenmen kan bij
Jan en Beaumont naar Henegouwen verwijzen." Het is niet noodig,
men kan verwijzen; de heer De Leur zegt: men verwijst. Hij veran
dert dus den facultativus in een imperativus. Nu laat zich dat wel ver
klaren. „Niet elke samensteller van een archief-inventaris verkeert", gelijk
de heer De Leur opmerkt, „in de gelukkige omstandigheid, om de vrije
beschikking te hebben over een onbepaald aantal vellen druks voor den
index van zijn werk." De heer De Leur, gebonden door de opdracht
van den gemeentearchivaris, was dan ook blijkbaar zoo gelukkig niet.
Trouwens ook ik zou, wanneer ik een zoo uitgebreid werk als de drie
deelen van den inventaris van het Utrechtsche gemeentearchief had te
indiceeren, zeker zoeken naar middelen om dat werk niet langer te maken,
dan strikt noodig is, en de verkorting, die hier in 2 en ook elders
zie b.v. §§7 en 11 wordt voorgeschreven, zou ik zeker ook aanbren
gen. Maar ik zou toch niet datgene, wat in dit bijzondere geval inderdaad
noodzakelijk is, voor alle gevallen willen voorschrijven en daardoor in
r) Men overdrijve trouwens niet. In de vele gevallen, dat een persoon een
of twee malen in den inventaris genoemd wordt, is eene verwijzing niet korter dan
eene herhaling der aan te halen plaats, alleen maar lastiger voor wie den index
raadpleegt. Of er staat «Beaumont (heer van) zie Jan van Henegouwen» dan wel
«Beaumont (Jan van Henegouwen, heer van) no. 320», doet tot de lengte van den
index niets af.
175
strijd komen met het beginsel, dat de index er is voor het gemak van
den gebruiker in de eerste plaats.
Ik wil waarlijk niet de indices met allerlei ballast overladen maar ik
zou in de eerste plaats het overtollige willen weglaten, datgene, waarvan
de gebruiker geen nut trekken kan. Ik wijs b.v. op het bepaalde in 20:
„Bij verschil van spelling van een plaatsnaam wordt de naam volgens de
jongste spelling, die in den inventaris voorkomt, als hoofdnaam in den
index opgenomen, waarachter dan de namen met de vroeger voorkomende
spellingen vermeld worden." Ik heb getracht dat voorschrift toe te passen;
maar ik heb die poging gestaakt, toen ik den naam van het dorp 's-Heer-
Arendskerke vijf maal in vijf verschillende vormen: (Tser-Arntskerke,
ts-Heren-Aernoutskerck, 's-Heeren-Arnoutskercke, Tser-Aerntskerke, Tser-
Aernoutskerke) tegengekomen was. Waartoe diende het al die varianten
op te noemen? Niemand heeft er iets aan. Ware het nog, dat bij eiken
vorm moest worden opgegeven, wanneer hij gebezigd was, wellicht dat
de vermelding uit een oogpunt van taalkunde dan eenig nut zou kunnen
hebben; maar dat is niet voorgeschreven. Trouwens voor zulk een bij
zonder doel worden de indices niet gemaakt. Me dunkt, men moet alleen
belangrijke afwijkingen vermelden van zoodanigen aard, dat een leek,
dien naam tegenkomende, twijfelen kan, welke plaats met den naam wordt
bedoeld. Overigens heeft het opnemen dier onbeduidende en willekeurige
spellingsverschillen noch bij de persoons- noch bij de plaatsnamen nut.
Omdat het doel van den index is den gebruiker bij het raadplegen
van den inventaris of de regestenlijst behulpzaam te zijn, moet de
index zich zoo nauw mogelijk aan den inventaris of de
regestenlijst aansluiten. Dit beginsel brengt reeds dadelijk mede,
dat men voor de indiceering niet te preciese regels stellen moet. Elke
inventaris heeft voor de indiceering zijne eigene eischen, waarmede reke
ning gehouden moet worden. De heer De Leur doet dat ook meermalen
hij maakt onderscheid voor de indiceering van middeleeuwsche en van latere
persoonsnamen enz. Een ander geval kwam mij onlangs voor. Ik ben bezig
een index te maken op eene regestenlijst, ontleend aan eene serie registers,
ongeveer overeenkomende met wat elders de leenregisters zijn. Het schijnt
mij in dit geval gewenscht den index der persoonsnamen en der plaatsnamen
te splitsen en de namen der leenmannen en der leenen niet in de gewone
indices op te nemen, maar afzonderlijk op te geven. Of ik daarbij den
index der leenen alphabetisch of geographisch, volgens de eilanden, zal
inrichten, weet ik nog niet; het gemak van den gebruiker van den index
moet hier natuurlijk den doorslag geven. Zoo heb ik, toen ik het archief
van de O. L. V.-abdij te Middelburg indiceerde, de voornamen gerang
schikt volgens den Latijnschen vorm, die in dit zich hoofdzakelijk met
geestelijke personen bezig houdende archief overwegend was; bij indices