170 Jaartal. Gram fij; n. Bewijzen. 1418 4.57 Het Oude Schildt geldt 99 wit. 1423 4.02 112 5 1424 3.77 120 1426 3.53 128 1431 2.07 De Henricus Nobel 336 1432 1.54 450 1437/8 1.59 Rijnsche gulden 174 1440/1 1.54 180 1443 1.46 189 1444 1.44 Zie den tekst (p. 26). 1448/9 1.40 De Rijnsche gulden geldt 198 1449/50 1.38 201 1450/51 1.34 207 1454 1.23 220 1455 1.18 1456/59 1.13 1466 1.10 1471 1473 1474 1476 1482 1485 1488 1490 1495 1503 1.01 0.99 0.93 0.80 0.67 0.67 0.44 1.15 0.63 0.60 (De „Leeuw" van 1454 (4.10 gram goud) geldt 330 wit: ook dit geeft 1.23.) geldt 230 wit. In dit jaar is de gouden Andries-gulden geslagen. Volgens van der Chijs, Munten van Holland en Zeeland, p. 438, was hij van 19 karaat en 72 op het mark Trooisch; dus 2.705 gram. Hij gold te Utrecht 20 stuivers van 12 wit, dus 246 wit. Dit brengt 100 wit op nagenoeg 1.10 gram goud. Deze munt is herhaaldelijk verzwaktin 1520 woog zij slechts '/8 4 Mark. Leeuw (4.10) geldt 408 wit (1.01s) Rijnsche gulden Henricus-Nobel Rosenobel 264 270 288 864 (1.02). 1152 (96 stuivers van 12 w.) H52 1728 (144 Nu komt de muntordonnantie van Maxi- miliaan, die een tijdelijke verheffing geeft. wordt gesteld op 56 st. 672 wit. Maar weldra herleeft het oude kwaad. Rijnsche gulden geldt 33 stuivers 396 wit. ii ii ii 35 420 171 Bijlage 11. Prijzen van granen te Utrecht per Utrechtsch mud in witten. Prijzen van granen te Utrecht. Index-numbers. Hoeveelheden witten, vertegen woordigend een gelijke hoe veelheid goud. Jaartal. Weit. Rogge. Haver. Weit. Rogge. Haver. Jaartal. Witten. 1393—94 43 33% 20% 100 100 100 1396 100 1405—06 517* 32% 23% 120 96 113 1406 113 1409—10 54»/, c 36 15% 126 108 74 1408 115 1424—25 1063/8 65% 55% 247 196 269 1424 181 1429—30 136 98% 84 316 294 404 1431 331 1447—48 182 142% 6 n. 424 426 333 1448- -49 490 1460-61 259'/4 192 71% 602 573 345 1459 607 1462—63 170 109 45% 395 327 218 1464—65 175 3/4 129 80% 408 385 387 1465—66 184% 143 59% 429 426 287 1466—67 212 147 68% 494 438 331 1466 623 1469—70 233 188'/, 60% 543 562 291 1473 74 241 174 79% 561 520 384 1473 692 1474 75 296 '/2 190% 72% 689 567 350 1474 737 1475 76 246 168 75% 573 501 362 1476—77 237 157% 90% 552 470 436 1476 857 1477—78 372 210 120 865 626 578 1478 79 409 280 128 951 835 616 1479—80 381 294 118 887 879 568 1480—81 482 378% 163 1122 1129 787 1481—82 957 828 202 2225 2472 975 1482—83 843 730 302 1960 2179 1455 1482 1023 1483—84 388% 289'/4 126 904 863 609 1485 1023 1484—85 325% 218% 89% 757 651 430 1488 1559 1492—93 554 '/2 350 92% 1289 1047 444 1490 596 1493—94 303 180% 87 704 538 419 1494—95 260% 154% 50% 605 460 242 1495 1088 Naar aanleiding van de Proeve van den heer De Leur. In de volgende bladzijden wensch ik eene bescheiden critiek te oefenen op de „Proeve van regelen voor het samenstellen van indices", die door den heer De Leur in de vorige aflevering van dit tijdschrift (blz. 45 vlg.) is aangeboden. Die critiek zal, gelijk in den regel het geval is, meer het JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ JJ J* JJ JJ JJ JJ JJ JJ ii ii 240

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 17