160 Een schoon begin, maar hoe was het verdere beloop? Het antwoord geeft de volgende tabel, die ik ontleen aan een monographic van E. Kruse, Kölnische Qeldgeschichte en die vermeldt in welke mate de goudinhoud van den Rijnschen gulden van lieverlede is verzwakt. 1386. 3.396 gram. 1444. 2.777 gram. 1399—1400. 3.323 1454—1455. 2.723 1404. 3.322 1464. 2.696 1409. 3.248 1477. 2.647 1417. 2.953 1490. 2.527 1425. 2.777 1502. 2.527 1437. 2.777 1511. 2.527 Maar deze tabel geeft een nog te gunstige voorstelling. „Niet zelden", schrijft Lamprecht 2), „werd naast het openbare verdrag een geheime overeenkomst gesloten, waarin een geringer gehalte van den gulden werd bepaald"bij Luschin von Ebenoreuth 3) vindt men de schier verbijste rende mededeeling, dat de vier keurvorsten aan den Raad van Frankfort een officieel afschrift zonden van hun verdrag van 1417, waarin het gehalte op 22 karaat was vastgesteld, terwijl inderdaad besloten was het op 20 te bepalen. Het hoogere cijfer moest dienen om den keizerlijken munt meester te Frankfort, destijds Konrad von Weinsburg, op het verkeerde spoor te brengen. Onze vaderen hebben over die verzwakkingen van den Rijnschen gulden niet weinig geklaagd. In een Hollandsche muntverordening van 1407, door Van der Chys medegedeeld 4), wordt gezegd, „dat wy en onse goede liede en ondersaten gemeenlick beschadicht werden bi den Rijnssen gulden van den vier Keurvorsten, die tot deser tijt toe in onsen lande hebben gegaen voir 38 groten, die so goet niet en sijn, als onse gesworen waerdeyn, die onse gemeyne steden dairtoe genomen hebben, ons en denselven steden onderwyst heeft." Hoe de steller dezer publicatie aan 38 grooten gekomen is, begrijp ik nietik vond geheel andere tarifee- ringenmaar dat de „goede liede en ondersaten gemeenlick beschadicht" werden „bi den Rijnssen gulden", is voor geen tegenspraak vatbaar. Zal het nu levende geslacht, voor zoover het zich met historische loon- en prijsstatistiek bezig houdt, niet in die beschadiging deelen, dan zal het zich moeten wachten voor de fout van dat muntstuk in een gunstiger licht te plaatsen dan in 1407 geschied is door „onse gesworen waerdeyn". Slechts subsidiair, in vereeniging met andere gegevens, kan het somwijlen gebruikt worden, en ook dan nog is veel oordeel daarbij noodig. i) Trier, 1888. T. a. p. blz. 473. 4) Munten van Holland, blz. 287. 161 III. Het is mijn voornemen, aan de hier medegedeelde bijzonderheden over vreemde gouden munten bij een latere gelegenheid nog het een en ander toe te voegen, want volledig zijn zij allerminst. Voorloopig wensch ik niet verder te gaan, daar ik, om belangrijk meer te geven, tijdroovende nasporingen zou moeten doen, waarin andere werkzaamheden mij thans verhinderen. Dit opstel zou echter hoogst onvolkomen blijven, indien het geen aanwijzing bevatte van het gebruik, dat van de verkregen uitkomsten gemaakt moet worden, en daarvoor wil ik nog eenige wenken geven. Er is hier een dwaling te ontgaan, die zeer voor de hand ligt. Men heeft gevonden, dat in een bepaald jaar, in een bepaalde Hol landsche stad, het Oude Fransche Schild 24 grooten gold. Nu schijnt niets eenvoudiger dan te berekenen, hoeveel, in hedendaagsch geld uitge drukt, destijds de groot en het pond Hollandsch met zijne verschillende onderdeden vertegenwoordigden. Het schild bevatte 4.53 gram goud, het in 1875 ingevoerde Nederlandsch tien-guldenstuk bevat 6.048 gram; het 4 53 X 10 Oude Schild stond dus gelijk met dat is f 7.49, de groot met '/I4 dezer som of ruim 31 centen, het pond Hollandsch met 30/24 daar van of 9.36, de schelling met bijna f 0.47, de penning met bijna 4 centen. Deze rekening zou echter verkeerd zijn. De zaak is, helaas, veel minder eenvoudig, tengevolge van de verandering, die in de waardever houding tusschen goud en zilver is ontstaan. Men moet beginnen met de hoeveelheid goud, die men in Neder landsch geld wil uitdrukken, om te zetten in grammen zilver, en wel naar de toenmalige verhouding; dat zilver moet men daarna deelen door 9.45, zijnde het aantal grammen zilver in een hedendaagschen gulden begrepenhet quotient geeft dan het gezochte getal guldens aan. De gronden voor deze meening zijn in den tweeden druk van mijn Leer boek der Staathuishoudkunde breedvoerig uiteengezet. Ik geloof nog altijd dat zij juist zijn te achten. Maar in het op te lossen vraagstuk blijkt nu een ander te zijn begrepenhoeveel kilo's zilver was op elk gegeven tijdstip, waartoe het onderzoek zich uitstrekt, een kilo goud waard Men begrijpt, dat het een ijdel pogen zou zijn, deze vraag, zooals zij hier is gesteld, nauwkeurig te beantwoordenslechts bij benadering kan, zelfs voor de laatste twee der Middeleeuwen, de waardeverhouding tusschen goud en zilver worden begroot. Een man van veel gezag, Dr. A. Soetbeer, die aan het onderwerp bijzondere studie heeft gewijd, is tot de volgende slotsom gekomen. „Im Oanzen und durchschnittlich genommen", schrijft i) Deel I, blz. 668- 670. yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy, 3) 241.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 12