156 men een schuldbekentenis van Willem, hertog van Gelder, gedagteekend 25 Juli 1383, luidende op 1500 „guder aider gulden schilde, munte des Keizers van Romen ofte des Coeninx van Vrancrike". Maar soms ook worden de Keizersschilden iets hooger gesteld. In het werk van den heer P. N. van Doorninck, De tocht van Jan van Blois om Gelre welke tocht in 137172 plaats vond, staat een opgave uit Schoonhoven, waar het Oude Schild gerekend wordt op 56, het Keizersschild op 57 grooten. Is het Oude Fransche Schild altijd volwichtig gebleven? Heeft het door afslijting in den loop der tijden niets verloren? In de muntzetting van Jan van Beijeren van 26 September 1421 is daarvan nog maar weinig te bespeuren. De Engelsche nobel, die, zooals wij straks zullen zien, destijds een goudinhoud had van 6.96 gram, wordt daar geschat op 96 groot, het Oude Fransche Schild op 62 groot, hetgeen beteekent, dat aan dit laatste een goudinhoud wordt toegekend van 4.49 gram, nauwelijks 1 percent minder dan de 4.53, die het oorspronkelijk moet hebben bezeten. Maar in 1434 is dit anders geworden. De muntzetting van dat jaar 2) schat de Engelsche nobelen 4, de Oude Fransche Schilden 6 grooten lager, kent hun dientengevolge een goudwaarde toe van niet meer dan 4.23 gram 3). Ik geloof daarom, dat men verstandig zal doen door dit muntstuk na (bijv.) 1425 niet meer tot richtsnoer te nemen. In de Hollandsche muntzetting van 1466 komt het Oude Fransche Schild niet meer voor. Het „Vranckrijksche" Schild, dat daar vermeld wordt, is een geheel ander, dat slechts ruim 3.41 gram weegt. Wij komen nu tot het Engelsche geld 4). De goudstukken, die hier van dienst kunnen zijn, bepalen zich tot een tweetal: de Nobel en de Rosenobel; maar die beiden komen zeer dikwijls in Nederlandsche rekeningen voor, en het heeft daarom voor ons doel belang ze goed te leeren kennen. Gelukkig levert dit geen moeilijkheden op. De Nobel heeft een lang tijdperk gehad, waarin hij steeds hetzelfde gewicht en gehalte behield, het tijdperk van 1351 tot 1411. In 1344, onder Eduard III, het eerst geslagen, is hij wel spoedig daarna verzwakt; maar de hoeveelheid goud, die hij in 1351 verkreeg, bleef 60 jaren lang onveranderd. Er werden, naar die regeling, 45 nobels geslagen uit een Haarlem 1898, bl. 3. Medegedeeld door den heer Fred. Caland in het Tijdschrift voor Munt en Penningkunde van 1901, bl. 359. s) Te Utrecht hetzelfde verschijnsel. Reeds in 1431 wordt het Oude Schild op 204 witten geschat, als de Engelsche nobel 336 witten geldt. Hij wordt dus geacht slechts 4.22 gram goud te bevatten. 4) De beste bronnen zijn hier: Ruding, Annals of the coinage of Great Britain. 3e druk, London 1840; Kenyon, Coins of England, London 1884; en Grueber, Hand- book of the coins of Great Britain and Ireland in the British Museum, London 1899. 157 Tower pound, dat is uit 349.914 gram, en het gehalte was 237/8 karaat. De nobel van 1351 1411 woog dus 7.775 gram en bevatte 7.735 gram goud. Daarop echter heeft een verzwakking plaats gehad, niet van het gehalte, maar van het gewicht, en voor de kennis der economische denkbeelden in die dagen is het belangrijk, bij Ruding na te lezen wat tot dien maatregel heeft geleid. Het was om te voorzien in de schaarschte van geld. „Because of the great scarcity of money at this time within the „realm of England, and because of other mischiefs and causes manifest, „by the advice and consent of the Lords spiritual and temporal and at the „request of the Commons, it is ordained and assented that the Master of „the Mint in the Tower of London shall make of every pound of gold of „the weight of the Tower 50 nobles of gold De regeering schijnt echter niet volkomen zeker te zijn geweest van de doelmatigheid dezer verordening. Zij zou met Paschen in werking treden, maar voorshands slechts twee jaren geldig blijven. Indien het dan bleek, „that the said ordinance is contrary to the good and profit of the „king and his realm", zou zij worden ingetrokken „utterly cease." Het gewicht van den nobel werd dus, met ingang van Paschen 1412, verlaagd tot 6.998, de goudinhoud tot 6.961 gram. Men heeft hier te lande deze verzwakking niet onopgemerkt gelaten en weldra onderscheiden tusschen Eduaerdus en Ritsaerdus nobelen eenerzijds en Henricus ny Engels nobelen anderzijds In de muntordonnantie van 26 September 1421 2), als het Oude Fransche Schild (van 4.53 gram) op 62 grooten wordt gesteld, wordt aan den nieuwen Engelschen nobel een waarde toegekend van 96 grooten, hetgeen vrij goed uitkomt 3). Toch heeft het eenigen tijd geduurd, eer de nieuwe stukken zoo laag werden aangenomen als dit behoorde. In de Plackaerde van 1414 gelden de nobelen van vroeger, die van 7.735 gram, 91 grooten; de nieuwe, niet ongeveer 82 grooten, gelijk het behoorde, maar 87. Dit heeft betrek king op Hollandmaar in de stad Utrecht vond ik precies hetzelfde, namelijk overschatting van den verzwakten nobel. Ik weet dit alleen hieruit te verklaren, dat men van dat nieuwe geld in den beginne slechts een beperkte hoeveelheid zal hebben uitgegeven. Wel was het doel van den maatregel voorziening in de „great scarcity of money," maar men zal genoeg gezond verstand hebben gehad om te begrijpen, dat, bijaldien men van den nieuwen nobel onbeperkte hoeveelheden in omloop bracht, de waarde daarvan in juiste evenredigheid tot zijne verzwakking zou verminderen. Zie de Plackaerde op de munt van 19Januari 1414 bij Van der Chys, Munten van Holland, bl. 303. 2) Zie Van Mieris, IV, bl. 601. 3) 4.53: 6.96 62: 95.2.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 10