136
een lezing, door den heer B. J. Post over de geschiedenis van Maasland
gehouden, aan welks slot zij o. m. schreef:
„De heer Post had een zeer belangstellend gehoor met zijn lezing
een geruimen tijd aangenaam bezig gehouden. Van het duffe, dat ons
bij het snuffelen in oude papieren van archieven tegenwalmt, geen spoor
bij de behandeling van deze veelomvattende stof't was een frissche,
aangename lucht, die ons den geheelen avond tijdens de causerie tegen-
woei"
Naar aanleiding van de beschikking van den Minister van Oorlog van
18 Juni 1908 le Afd. no. 240, over het overbrengen van stukken uit het
archiefdepöt van het Departement van Oorlog naar het Krijgsgeschied-
knndig Archief, schrijft de Nieuwe Rott. Cour., bij de bespreking van het
Jaarverslag van laatstgenoemde instelling, het volgende
„De minister maakt uit, welke bescheiden, tot lieden berustende in
het depot van archieven van het departement van oorlog, voortaan zullen
worden gerekend tot het krijgsgeschiedkundig archief. Het komt ons voor,
dat deze beslissing principiëel onjuist is en de minister haar zoo spoedig
mogelijk weer moet intrekken. Immers de archieven van het departement
van oorlog behooren bijeen te blijven en mogen niet worden geplunderd
door het krijgsgeschiedkundig archief. Dit laatste beperke zich tot zijn
eigenlijke taak, het verzamelen van bouwstoffen in druk of in handschrift
van de Nederlandsche krijgsgeschiedenis, maar het strekke de hand nimmer
uit naar archivalia. Het krijgsgeschiedkundig archief mag nooit worden
een werkelijk archiefdepöt, wat het principiëel ook niet kan zijnde titula
tuur „archief" is misleidend, maar mag nooit bewegen tot verstoring van
de natuurlijke structuur der archieven van het departement van oorlog zelf".
Kaapse he Archieven. In de kelders van het Parlements
gebouw te Kaapstad wordt een zeldzame verzameling van Hollandsche
geschiedkundige stukken bewaardde dagboeken, samengesteld onder toe
zicht der Hollandsche gouverneurs, van Van Riebeek af. Die dagboeken
Ioopen over anderhalve eeuw van Nederlandsch bestuur. Er zullen niet
veel koloniale archieven zijn, die zoo kostbare reeks van geschiedkundige
papieren bezitten. Dr. Leibbrandt, de Kaapsche archivaris, die zeer veel
gedaan heeft voor de rangschikking en uitgave dezer dagboeken en stukken
wat hier dankbaar mag worden herdacht is, als gevolg van de
strenge bezuinigingspolitiek der regeering te Kaapstad, op pensioen gesteld.
Thans heeft de Eerste Minister der Kaap een vaste commissie benoemd
137
om deze archieven behoorlijk te bewaren. Aangenomen mag worden, dat
nu ook met de rangschikking en uitgave zal worden voortgegaan.
Neerlandici, 1909, no. 11.
In de zitting van 18 November 1909 van de Algemeene Synodale
Commissie der Ned. Hervormde Kerk werd ingevolge de opdracht van
de Algemeene Synode de heer Dr. G. A. Hulsebos uitgenoodigd, om
opnieuw voor den tijd van één jaar als deskundige voor de kerkelijke
archieven op te treden. De heer Hulsebos verklaarde zich daartoe bereid.
Het volgende bericht lazen wij in de Provinciale Groninger Courant
van 10 December j.l.
„Naar wij vernemen ligt het in de bedoeling van het gemeentebestuur
het huis van den heer Ubbo Meijer in de Oude Boteringestraat, dat gister
avond door de heeren La Gro voor de gemeente is aangekocht, in te
richten tot kantoor van den gemeente-ontvanger. Het antieke gebouwtje
op den hoek van de Waagstraat zal dan voortaan niet improductief blijven
staan. Integendeel het zal een bestemming krijgen, die het volkomen past.
Het archief der gemeente zal er n.l. worden ondergebracht.
Mogelijk dat het sousterrain nog eens wordt ingericht tot een onder-
grondsch urinoir. Als dat het geval wordt, zal het gebouw in nog hooger
mate ten bate van het vreemdelingenverkeer dienen."
De heer Mr. C. C. D. Ebell, rijksarchivaris in Noordbrabant, ver
zoekt ons het volgende briefje op te nemen, aan welk verzoek wij gaarne
voldoen.
„Geachte heer Redacteur en VakgenootUw slotberichtje in het laatste
nummer verklaart mij dood. Dit is niet uw schuld, want gij naamt het
bericht over, zooals gij het in de couranten vondt. Gij zult echter wel
begrijpen dat ik reden heb u te doen weten, dat ik ook ambtelijk nog
steeds leef. „Je me porte assez bien", mag ik gelukkig zelfs zeggen.
Misschien was het niet kwaad, dat gij dit in het volgend nummer ook
even kenbaar maakt aan onze ambtsbroeders.
Met de meeste achting en collegialen groet,
C. C. D. EBELL".
's-Hertogenbosch, 12 Sept. 1909.