134 Voor het goed recht dezer opinie kunnen wij ons beroepen op de vóór eenige jaren bij de erven B. van der Kamp te Groningen in druk verschenen critiek, welke indertijd Mr. S. Muller nopens het „Archiefwezen" losgelaten heeft. In deze van let wel niet-Roomsche zijde afkomstige critiek worden n.l. in het bijzonder aan de Synode en aan zeer vele voogdijen der Ned. Herv. Kerk o. m. de volgende alles behalve malsche waarheden te slikken gegeven „Iedereen weet, dat hoopen kerkelijke archieven liggen te beschimmelen en te verrotten, terwijl schoonmakende dominées-vrouwen en onkundige dominées-erfgenamen jaarlijks ongehinderd pakken met kerkelijke archieven verscheuren en opruimen. Waarheen men het oog wendt, overal ontmoet men hier gebrek aan warmte, onverschiligheid, gemis aan helder inzicht in het hooge belang van de archieven voor de geschiedenis. En dit is niet alles; terwijl men zelf de archieven niet gebruikt, wordt het gebruik daarvan door anderen thans niet alleen niet bevorderd, maar zelfs naar vermogen belemmerd. Waarlijk, het strenge oordeel van Fruin schijnt maar al te juistDe vrees voor openbaarheid der archieven weegt bij de kerkelijke autoriteit zwaarder dan het gevaar voor hunne verwaarloozing". Of in de laatste jaren, al of niet als gevolg van dezen noodkreet en van de synodale circulaires, waarin de kerkeraden vermaand worden, aan dien over het algemeen ellendigen toestand een eind te maken, de archieven der Ned. Herv. Gemeenten tot voorwerpen van de aanhoudende zorg der heeren Kerkvoogden metterdaad bevorderd zijn? Boven het beantwoorden dezer vraag, hetwelk wij aan anderen nreenen te moeten overlaten, geven wij de voorkeur aan het belichten der waarheid, dat de Kath. Kerk, voor zoover de op Haar leven gemunt hebbende ver volgingen zulks veroorloofden, door het tentoonspreiden van een, als ware 't, moederlijke archieven-liefde ten volle den lof verdiend heeft, welke niet- Katholieke beoefenaars der wetenschap als Leop. Ranke, G. Taine, Herder en Mr. Muller in zijn bovengenoemde critiek Haar en Haar Pausen, Bisschoppen en kloosters toegezwaaid hebben. De geschiedenis der Vaticaansche en Leonijnsche bibliotheken zal ons hierbij tot lichtbron strekken". Volgt een overzicht van de inrichting der pauselijke bibliotheken en van de schenkingen door de pausen aan deze gedaan, waarop het artikel voortgaat „Vorenstaande schets omtrent inhoud en inrichting der Vaticaansche en Leonijnsche bibliotheken levert genoegzaam materiaal voor het met succes verdedigen der stelling Als wachters bij de historische kenbronnen der waarheid verdienen de Pausen ver de voorkeur eerstens, zooals wij reeds op gezag van Mr. Muller vermeld hebben, boven vroegere en latere 135 kerkeraden van tal van Ned. Herv. Gemeenten en tweedens boven menig vroeger stedelijk en provinciaal bestuur in ons vaderland. Voor de waarheid van dit laatste oordeel beroepen wij ons op het verhaal, dat Dr. M. Schoenoen in zijn onder den titel „Neerlandica in Belgische archieven" in het „Nederlandsch Archievenblad" opgenomen verslag nopens het lot der litteraire schatten van de in de 16e eeuw in ons vaderland geconfisqueerde kloosters en kerken vastgelegd heeft. Op de vraag, wat er is geworden van de archieven van de destijds wederrechtelijk door de regeeringspersonen dier beide provinciën in beslag genomen kloosters en kerken, krijgt men n.l. ten antwoord Wat door de wettige bezitters niet op hun vlucht naar den vreemde meegenomen of door de 16e-eeuwsche revolutionairen vernietigd is, is voor een zeer groot deel bij de „groote schoonmaken" van een al te zindelijk nageslacht naar de aschbelt of naar de bergplaatsen der opkoopers van oud papier verhuisd. Echter niet alleen als zorgvuldige wachters, maar ook als gastvrije schenkers van het zich in de bronnen bevindend water aan allen die dorsten naar het bezit van meerdere historische kennis, munten Pausen, Bisschoppen en kloosters boven andere publiekrechtelijke eigenaars of eigenaressen van archieven uit. Evenmin als de Kath. Rijksarchivaris dr. Schoenoen bleef diens niet- Roomsche collega mr. Muller in gebreke, de waarheid van dit feit in een zonneklaar licht te plaatsen. In de onderhavige critiek van dezen laatste leest men toch dienaangaande o.m.„Stellig komt het den voorstandeis van geheimhouding hoogst ongelegen, dat de Paus met volkomen onbe krompenheid zijn oude archieven voor geheel Europa openstelt. Men weet, hoe druk gebruik van deze zeldzame gelegenheid gemaakt wordt. Katholieken en protestanten wedijveren in het onderzoek van den eenigen rijken schat. De zalen van het Vaticaan zijn dagelijks overvolinstituten zijn te Rome gevestigd, om het voortdurend onderzoek gemakkelijk te maken". Dr. Otto Oppermann, benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de rijksuniversiteit te Utrecht, tot het geven van onderwijs in de algemeene geschiedenis der middeleeuwen, de diplomatiek, de palaeographie en aanverwante hulpwetenschappen dei- geschiedenis, heeft den 15den November 1909 zijn ambt aanvaard met het uitspreken van een rede, tot onderwerp hebbende„Noord-Nederland in de geestelijke geschiedenis der middeleeuwe n". Duffe walm en frissche lucht. In haar nummer van Woensdag 10 Maart 1909 gaf de Westlandsche Courant" een uitvoerig verslag over

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 46