126
geschiedenissen betreffende het tegenwoordige „Bezirk" Stade bij Hamburg
en het „Amt" Rïtzebüttel wordt mededeeling gedaan.
Het Juli-nummer eindelijk bevat een verhandeling van F. Ohmann
over de post.
In de „Mitteilungen" iets over het archief van Qörlitz van de hand
van R. Jecht, iets over de nederzettingen der Finnen door Naumann uit
Eckartsberga, een ongeteekende oproep om gedurende eenige semesters
het nieuwe „Institut fr Kultur- en Universalgeschichte" te
Leipzig te volgen, een prijsvraag door de Fiirstlich Jablonowski-
sche Gesellschaft, mede aldaar, over een onderzoek naar den omvang
van de nieuwstijdingen in Duitschland tot de le gedrukte weekbladen, en
een bespreking van het 2de stuk van den tweeden Band van de inventarissen
van het Badensche landsarchief, te gelijk met een over den 3den Band.
Korrespondenzblatt des Gesamtvereins der deutschen
Geschichts- und Altertumsvereine. 1909, no. 18. Berlin,
Mittler und Sohn.
Bij gelegenheid van de te Lübeck gehouden vergadering van boven-
genoemden „Gesamtverein" hield Dr. Fehling een rede over de groote
merkteekens der Lübecksche geschiedenis, Dr. Beltz over den stand der
onderzoekingen van het vóórhistorische tijdperk in Mecklenburg, Prof. Dr.
Draoendorff over het katalogiseeren van kleinere verzamelingen, waarin
hij vooral het samenstellen van wetenschappelijke catalogi aanraadt-
Voor ons, zeevarend volk als wij zijn, is natuurlijk de rede van Prof. Dr.
ScHaFER over de ontwikkeling van de Duitsche zeegeschiedenis van belang
uit den aard der zaak draait deze vooral om de Hanse. Na Sch^fer sprak
Dr. P. J. Meier over de waarde van den plattegrond van een Duitsche middel-
eeuwsche stad als geschiedenisbron, en in verband daarmede Prof. Dr. War-
schauer over die der Oost-europeesche koloniesteden. In de 4de afdeeling
sprak Dr. Curtius over de ontwikkeling van de Lübecksche munt, en de
stedelijke ingenieur Grube uit Stettin over de Oud-Lübecksche heraldiek,
terwijl F. H. Macco het belang van het stadsarchief te Wetzlar in verband
met de Duitsche geschiedenis aanwees. Prof. Dr. Reuter behandelde de
macht, of liever onmacht, der Duitschers in de Oostzee in het tijdperk van
Karei den Groote tot ongeveer 1200. Ook het boerenhuis kwam te Lübeck
ter sprake, en wel voornamelijk dat in Sleeswijk-Holstein door Prof.
Dr. Haupt en het oud-Saksische door Dr. W. Pessler.
In het laatste nummer deelt de Frankforter archivaris Dr. Juno iets
mede over de inning van een in 1496 geheven belasting „des gemeinen
Pfennings".
Archivalische Zeitschrift. Neue Folge. Fünfzehnter Band.
München, Th. Ackermann 1908.
127
Dit nummer bevat een 160 bladzijden groot stuk van E. von Destouches
over liet Münchener stadsarchief en de stadskroniek met een paar aller
aardigste kieken en een plan van indeeling voor het archief, een bespreking
van het nieuwe „Kreis"-archiefdepot te Bamberg van J. Sebert en enkele
opmerkingen van Dr. FL. Baumann over de instructie betreffende het
maken van regesten in het Algemeen Rijksarchiefdepot van het koninkrijk
Beieren.
Archivum Franciscan urn Historicum. Periodica publicatio
trimestris. Annus 11. Fase. IV. Typographia ad Claras Aquas prope
Florentiam.
Deze aflevering bevat een artikel van P. Benvenutus Buohetti over
sterfjaar en -datum van Marcus Fantutius de Bononia en het vervolg van
dat van P. Lorenzo Perez over de Franciskaners in het verre Oosten.
Mr. L. G. N. BOURICIUS.
Berichten.
Bij Kon. besluit van 27 Augustus 1909 zijn benoemd, tot ridder in
de.orde van den Ned. Leeuw: Mr. R. Fruin, Rijksarchivaris in Zeeland,
te Middelburg en tot ridder in de orde van Oranje-NassauTh. Morren,
secretaris van de vereeniging „Die Haghe", te 's-Gravenhage.
Bij Kon. besluit van 22 Nov. 1909 is verlof verleend tot het aan
nemen van het kruis van Chevalier du Mérite Agricole, door den Minister
van Landbouw der Fransche Republiek geschonken, aan Ch. L. Levoir,
te 's-Gravenhage, oud-commies bij het Huis-archief van Hare Majesteit de
Koningin.
Centrale commissie Tentoonstelling Brussel 1910.
De ministers van landbouw, nijverheid en handel en van koloniën hebben,
in verband met het Kon. besluit van 17 Mei 1909, no. 28, tot instelling
van een centrale commissie tot inrichting van de afdeelingen van Neder
land en zijne koloniën en tot behartiging van de belangen der inzenders
in die afdeelingen op de algemeene en internationale tentoonstelling, welke
in 1910 te Brussel zal worden gehouden, onder meer ingesteld een bijzon
dere commissie tot het bijeenbrengen eener afdeeling van retrospectieve
kunst en tot lid en voorzitter dier commissie benoemd den heer J. A.
Frederiks, lid der centrale commissie bovengenoemd; tot leden, de heeren:
F. A. Hoefer, archivaris van Hattem, directeur van het Overijselsch
Museum te Zwolle;