120 bovendien komt er meer, minder en wat anders in voor dan de titel aanduidt. De bewerkers hadden door de keuze van een anderen titel beter doen uitkomen, dat hetgeen in druk verscheen niet het werk van Coéve- rincx is, maar h u n werk, grootendeels saamgesteld met gebruik van Coeverincx' handschrift. Zij zeggen trouwens zelf in hun naschrift op blz. 426 van deel II, waar zij de reden opgeven van de weglating van eenige stukken, dat „ze te algemeen zijn dan dat ze in ons werk zouden passen". De bewerking is geworden, voorzoover deel I betreft De oprichting van het bisdom 's Hertogenbosch (en de andere dertien bisdommen in de Nederlanden) in 1562, zijn bestaan gedurende de eerste jaren daarna, en zijn betrek king tot eenige daartoe behoorende instellingen; oorkon den, bescheiden en aanteekeningen, medegedeeld uit het handschrift van Gijsbertus Coeverincx, door enz. En voorzoover deel II betreft: Stichtingen en kloosters gelegen in het bisdom 's Her togen bosch; oorkonden, bescheiden en aanteekeningen, medegedeeld uit het handschrift van Gijsbertus Coeverincx, en met andere van elders aangevuld, door enz. Door een zoodanige betiteling was ook volmaakt duidelijk de plaats aangewezen, die het werk in de boekerij inneemt, de plaats voorafgaand aan Foppens; Oudheden en Gestichten in de Meierij; Coppens en Schutjes. Door een zoodanige betiteling was voorts ook meer tot zijn recht gekomen de moeitevolle en tijdroovende arbeid der bewerkers, die niet alleen afschreven, maar ook ordenden, toelichtten en aanvulden. Bovendien hadden dan de beide deelen onafhankelijk van elkaar gestaan. Nu verscheen deel II vroeger dan deel I, deels om uitwendige redenen maar ook om inwendigehet bevat oudere oorkonden dan deel I. De uitwendige redenen voor dit recht op eerstgeboorte zijn door de verschijning van deel I vervallen; de inwendige zijn blijven bestaan, maar toch is deel II het tweede gebleven en geworden, en staat de inleiding van het geheele werk vooraan in dat deel. Alvorens te eindigen moet nog verklaard worden dat het blijk geeft, dat de bescheiden met groote zorgvuldigheid en nauwkeurigheid zijn afgeschreven. Dit zou men kunnen afleiden uit eenige noten, die een verbetering van den tekst aantoonen. (Bijv. in deel II op blz. 28, waar sine wordt verbeterd in sive, en op blz. 29 facta in fact am. Door dit bijzonder op te merken, blijken de bewerkers ter dege onderzocht te hebben of boven sine de overigens in het handschrift blijkbaar gebrui- De toestand van het tweede gedeelte van het handschrift is volgens de bewerkers zoodanig, dat er periculum in mora was. 121 kelijke u-boog ontbrak, en boven facta het afkortingsteeken voor de m.) Uit vele der overige ter verklaring bijgevoegde noten zou men mogen opmaken, dat de bewerkers zich hun lezers hebben voorgesteld als niet veel met bescheiden uit ouderen tijd omgaande; voor de anderen waren ze toch overbodig. Men moet den bewerkers evenwel dankbaar zijn voor hetgeen ze verricht hebben, en eerbied hebben voor hun geduld en volharding. Dit zal in de eerste plaats wel erkend worden door hen, die zich met het afschrijven van geschriften uit ouden tijd, niet afkomstig van een kanselarij of secretarie, hebben onledig gehouden. Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant komt eveneens dank toe voor de uitgave. De omstandigheid, dat dit boek de bewerking inhoudt van een oud handschrift, heeft mij wat uitvoerig doen zijn. Ik achtte dit gewenscht met het oog op de plaats, waar de aankondiging geschiedt. C. C. D. EBELL. Literatuur-kroniek. Verslagen omtrent 's Rijks oude Archieven. XXXI 1908. 's-Gravenhage 1909. Het belangrijkste in dezen bundel zijn zeer zeker wel de notulen van de bijeenkomsten der Rijksarchivarissen, in 1908 gehouden, welke notulen 171 bladzijden beslaan. In die bijeenkomsten werd namelijk het ontwerp- archiefwet besproken. Ook de Algemeene Rijksarchivaris wijdt er in zijn verslag een paar woorden aan, zij het dan ook jammer genoeg! alleen om als zijn meening kenbaar te maken, dat hij zich met het vastgestelde ontwerp niet kon vereenigen. Ook de quaestie der archieven van de auditeurs-militair brengt hij ter sprake. Achterin vindt men de verslagen omtrent de bevordering van eene behoorlijke bewaring van gemeente en waterschaps-archieven in N.-Brabant, die over de regeling van oude gemeente- en waterschaps-archieven in Z.-Holland dat van de Commissie van Advies voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën en de jaarverslagen van de te Rome arbeidende Nederlandsche geschiedkundige ambtenaren Dr. G. Brom en Dr. J. A. F. Orbaan. Nasporingen en studiën op het gebied der Neder landsche krijgsgeschiedenis. 14de Jaarverslag. 's-Gravenhage, Gebroeders van Cleef, 1909. Ook het op blz. 613 voorkomende verslag van Mr. P. G. Bos behoort daaronder.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 39