114 acten van notaris Adriaen Hoogop te Zoetermeer 17231731 en 17331734 en die van notaris Willem Romeyn te Kapelle a/d. IJssel 1692 1724, welke acten aan het Algemeen Rijksarchief werden afgestaan. H. E. VAN GELDER. Boekbespreking. Nouvelles recherches sur la chronologie tnédiévale en Flandre par le chanoine C. Callewaert (Bruges, 1909). In het bovenvermelde werk, oorspronkelijk afgedrukt in de Annales de la Société d'Emulation de Bruges, handhaaft de schrijver de reeds vroeger door hem verdedigde stelling, dat in Vlaanderen in de 11de en 12de eeuw de Kerststijl in overwegend gebruik was, tegen de bedenkingen, die tegen die opvatting zijn ingebracht, voornamelijk door Acht die eene lans voor den Paasch stijl heeft gebroken, en door mij 2), die de door den heer Callewaert bijgebrachte argumenten om den Nieuwejaarsstijl uit te sluiten onvoldoende geoordeeld heb. Ik zal mij in den strijd tus- schen den Belgischen en den Duitschen chronoloog niet mengen en er mij toe bepalen de door den heer Callewaert tegen mij aange voerde redeneering nader te beschouwen. Ook daarbij zal ik niet ingaan op wat voor mijn geleerden tegenstander blijkbaar de hoofdzaak is, het betoog, dat de bisschoppen van Doornik en de graven van Vlaanderen den Kerststijl gevolgd hebben. Ik heb dat inderdaad nooit betwist. Ik heb nooit de ons bewaarde akten uit die bisschoppelijke en grafelijke kanselarijen zoo nauwkeurig onderzocht, dat ik het zou wagen daarover een oordeel uit te spreken. De heer Callewaert stelt het wel voor, alsof het mij te doen zou zijn geweest om het gebruik van den Nieuwe jaarsstijl in Vlaanderen te betoogenmaar daarin vergist de geachte schrijver zich. De oorzaak dier vergissing ligt ongetwijfeld hierin, dat de heer Callewaert, gelijk meer voorstanders van de oude leer, die eigenlijk alleen het gebruik van Kerst-, Paasch- en Boodschapstijl in de oudere middeleeuwsche documenten aannemen, het betoog van den heer Muller s), waaraan ik mij heb aangesloten, verkeerd heeft verstaan. Uitgaande van twee feiten, 1 dat de Christelijke jaartelling, door Dyonysius Exiguus ingevoerd en door Beda in geheel West-Europa verbreid, oorspronkelijk rekende met Romeinsche, met 1 Januari beginnende jaren, en 2°. dat in W. Acht. Die Entstehung des Jahresanfangs mit Ostern. 2) Nederlandsch Archievenblad XVII, blz. 69. 3) De jaarstijlen in het sticht Utrecht gebruikt vóór het synodaal besluit van 1310 (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 4de reeks, dl. VII). 115 de 16de eeuw overal, behalve in de groote kanselarijen van de wereldlijke en geestelijke machthebbers, het gebruik om het jaar met 1 Januari te beginnen onverzwakt voortbestond, zoo zelfs dat ten slotte de regeering aan dien aandrang van onderen moest toegeven en het Kerst- en het Paaschjaar moest afschaffen uitgaande van de twee feiten veronderstellen wij, dat gedurende de geheele middeleeuwen de Nieuwejaarsstijl bij het volk in gebruik is gebleven, en inderdaad hebben wij kunnen aantoonen, dat vele stedelijke magistraten, zoo ver hunne aktenboeken terugreiken, den Nieuwejaarsstijl hebben gebezigd zonder zich om het gebruik van den landsheer of de geestelijkheid te bekommeren. Hoe verder men in de middeleeuwen teruggaat, hoe moeilijker het bewijs van het voortbestaan van den Nieuwe jaarsstijl wordt maar toch zijn wij er, zoo ik meen, in geslaagd in tal van gevallen het gebruik van dien stijl aan te toonen, al betwisten wij natuurlijk in geenen deele, dat vele geestelijke en wereldlijke kanselarijen volgens Paasch- of Kerststijl dateerden. Die stijlen, meenen wij, werden wel van bovenaf ingevoerd, maar tegen het conservatisme van het volk, dat aan den Nieuwejaarsstijl vasthield, heeft men ten slotte den strijd moeten opgeven. De conclusie, uit een en ander afgeleid, was dus deze overal, waar niet het gebruik van een anderen jaarstijl, hetzij dan voor eene bepaalde akte, hetzij voor alle stukken, uitgaande van eene bepaalde kanselarij, te bewijzen is, behoort het gebruik van den Nieuwejaarsstijl ondersteld te worden Deze conclusie nu blijft volkomen onaangetast, ook al bewijst de heer Callewaert afdoende, dat de graven van Vlaanderen en de bisschoppen van Doornik zich van den Kerststijl bedienden. Ik ben dan ook nooit opgekomen tegen de reeds vroeger door den schrijver geuite stelling, dat in die kanselarijen de Kerststijl in gebruik was. „Nu is dat", heb ik zelfs uitdrukkelijk gezegd 3), „natuurlijk heel goed mogelijkmaar het komt mij toch voor, dat de bewijzen, die (de schrijver) ditmaal voor zijne stelling heeft aangevoerd, niet afdoende zijn." Niet dus de stelling van den schrijver heb ik bestreden, maar zijne methode van onderzoek. Ik ben opgekomen tegen de gewoonte om op grond van een of twee, dikwijls niet eens in originali bewaarde akten ver strekkende conclusiën te trekken, zonder na te gaan of andere gegevens wellicht die conclusies konden ontzenuwen. In dit opzicht nu mag ik tevreden zijnwant mijne tegenspraak en mijn beroep op de zwakheid der door hem aangevoerde gronden tot staving van zijn betoog hebben mijn tegenstander opnieuw uit zijne tent gelokt en hem aanleiding gegeven tot De chronologisch geordende registers zijn zelden ouder dan de 15de eeuw, en bij gebreke van diergelijke registers is het bewijs van den jaarstijl dikwijls niet gemakkelijk te leveren (zie Nederlandsch Archievenblad XVII, blz. 279). 2) Nederlandsch Archievenblad XV, blz. 76. 3) Nederlandsch Archievenblad XVII, blz. 69.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 36