106
het jaarcijfer eens te wisselen. Het is anders zonderling genoeg, als in
1524 de Vroedschap schrijft: „Upten lesten dach Martii anno 1524" met
tijdige wisseling van het cijfer, terwijl de Tresorier volhoudt: „Upten
lesten dach van Mairte voorscreven (1523)"!
Wat het gebruik van den term „na den loop shoofs van Hollant"
betreft, terwijl men toch den Boodschapstijl volgde dat laat zich wel
verklarenhet was wel niet nauwkeurig, maar toch betrekkelijk juist, waar
het data vóór 25 Maart betrof en beide stijlen in het cijfer overeenkwamen.
Omtrent 1480 begon men in te zien, dat het beter was van een „scrijven
der stede van Haerlem" te spreken; in de 16de eeuw trof ik „na den loop
shoofs van Hollant" niet meer aan.
Ten opzichte van het jaarbegin op 1 Januari zal het gebruik te Haar
lem wel niet anders zijn geweest dan elders: het beheerschte de praktijk.
Art. 31 van de Brouwerskeur van 1407 2) luidt: „Item dese coren sullen
staen tot Jaersdaghe toe". Het boekjaar der Thesauriersrekeningen, dat in
de 15de eeuw eerst met Sint Marcus (25 April) later met Heilich Cruus
Inventio (2 Mei) had aangevangen, loopt reeds sedert 1537, lang vóór men
den 25 Maartstijl prijsgaf, van 1 Januari tot 31 December, b.v. uit de Reke
ning van 1558: „van eenen jaere beginnende prima Januarii XVc LVII
nae tscrijven der voernoemde stede ende eyndende den lesten Decembris
XVC achtenvijftich". En wanneer wij de wijze voorzorg van de regeering
tegen het eind van December herhaaldelijk zien overgaan tot een verbod
„geen Nieuwejaer voor de luyden haer huysen te singen" 3), dan zal men
dat eer aan vrees voor overlast dan aan chronologische rechtzinnigheid
moeten toeschrijven. Immers de bepaling van Kersavont 1516: „Dat
niemandt op Nieuwejaersavont of nacht sal gaen singen of spelen dan de
koralen en trompetters" bewijst, dat het aan zekere officieele viering niet
ontbrak.
Door onze conclusie, dat de stad Haarlem den Boodschapstijl bezigde,
treden twee feiten in een helderder licht. Op het eerste ben ik opmerk
zaam gemaakt door een vriendelijke mededeeling van Mr. R. Fruin. De
rekening van den Rentmeester van Noord-Holland bij Hamaker 1, bl. 13,
draagt tot hoofd
„Dit is Enghebrechts innemen int jaer ons Heren 1316, zeder dat hi
Een voorbeeld, waar ondanks den term „na den loop" Paaschstijl uitgesloten
is, geeft de eerste post uit de rekeningen, hierboven vermeld. Een andere tegen-
proef tegen Paaschstijl geeft de keur op het zand laden, gedateerd 5 April 1525
(G.arch. v. Haarlem Inv. 1 no. 466). In het Paaschjaar 1525 komt 5 April niet voor,
bovendien moet de keur vóór Palmendach vallen blijkens den inhoud.
2) Ruige boek fo. 34, Enschedé en G o n n e tblz. 65.
3) Index Keur- en Gebodregisters op 16 Dec. 1493, 31 Dec. 1500, 24 Dec.
1516, 24 Sept. (lees Dec.?) 1517, 24 Dec. 1538.
107
leste rekende, des Manendaghes na Palmendaghe int selve jaer voerscreven
toten Dortienden daghe toe int selve jaer".
Op bl. 48 in volkomen dezelfde bewoordingen het hoofd van Enghe-
brecht's „uutgheven", en op bl. 74 aan het slot der rekening nogmaals
Een jaartal, waarin tusschen Maandag vóór Paschen en 6 Januari
daaraanvolgende het cijfer, gelijk hier het geval is, niet verandert, sluit
Paasch-, Kerst- en Jaardagstijl uit, en is enkel bestaanbaar bij het gebruik
van Maria Boodschapstijl. Het bevreemdde tot nog toe, dat een grafelijk
ambtenaar dien stijl bezigde. Thans ligt het voor de hand, hierin den
invloed van den localen stijl van Haarlem te zien. Of wil men liever,
dien van Delft.
Want ook Delft (en hiermee roer ik het tweede feit aan), gebruikte
den Boodschapstijl. De Fr emery 2) geeft bewijzen uit de 16de eeuw;
hij noemt dit het eenig bekende voorbeeld van dezen stijl in Holland, en
acht het gebruik te Delft onbetwijfelbaar reeds veel ouder. Inderdaad
geeft het feit, dat deze beide steden dien stijl gebruikt hebben, vrij zeker
te verstaan, dat die gemeenschappelijke gewoonte tot in ouden tijd terug
gaat. Het zal toch wel geen toeval zijn, dat Delft met Haarlem èn het
recht èn den bijzonderen stijl gemeen heeft. Is daartusschen verband, dan
zal men den oorsprong van dat gebruik moeten zoeken in ouden tijdhet
geval waarin de rentmeester aldus dateert, kan daarvoor nog tot een
indirecte aanwijzing strekken.
Groningen. J. HUIZINGA.
Delftsche stijl.
Van bevriende zijde word ik opmerkzaam gemaakt op de verschillende
uitkomsten, waartoe De Fremery in zijn „Jaarstijlen van de Heeren van
Naaldwijk" 3) en mijn voorganger, M. H. van Visvliet, in zijn „Delftsche
stijl" 4) zijn gekomen. Het spijt mij met den eersten, die den Maria Bood
schapstijl (25 Maart) aanneemt, te moeten medegaan, en niet den Paaschstijl
van den heer van Visvliet te kunnen aannemen.
In het le Memoriaalboek van Burgemeesteren van Delft, loopende
Hier moet men natuurlijk voor „des Sonnendaghes na Palmensonnendaghe"
lezen: „des Manendaghes". Op blz. 72 een paar posten ter bevestiging: „Item up
Sinte Stephaens dach (26 Dec.) enz." „Item des Dinxendaghes na Jaersdaghe enz."
„Item up den Dortienden avond enz.".
2) Bijdragen voor Vad. Gesch. 3e reeks, IX, bl. 121; 3e reeks, X bl. 16S
(tweede pagineering). De opgave van Paaschstijl te Delft door Van Visvliet,
Archievenblad XV, bl. 211, is met de stellige gegevens van De Fremery in
tegenspraak.
3) Fruin's Bijdragen III, 9, blz. 105.
4) Archievenblad 1906/07 (XV) blz. 210.