104
het vroegst op 25 Maart, met andere woordende regeering van Haarlem
bezigt den Maria Boodschapstijl
Een tweede bron van aaneengeschakelde gegevens, welke ons de
Keur- en Gebodregisters hadden kunnen opleveren, valt uit, daar deze
verloren zijn. Wij bezitten in een afschrift der 18de eeuw 2) de chrono
logische Indices op de Registers van 5 Febr. 1490 tot 25 April 1504,
van 15 April 1516 tot 24 Aug. 1534 en van 24 Juli 1538 tot 13 Nov.
1564 (om van jongere niet te spreken). De inhoud der keuren staat daar
aangeteekend in tijdsvolgorde, zooals ze in de Registers werden opge-
teekendde datum behelst doorgaans alleen dag en maandomtrent eind
Maart voegt het afschrift gewoonlijk het nieuwe jaarcijfer een keer daarbij 3).
De Thesauriersrekeningen, die met ontbreken van slechts 13 jaren
der 15de eeuw en 1 der 16de eeuw van 1417 af bewaard zijn4), bieden
soms gegevens onder de hoofden„Uutgeven van reysen" en „Uutgeven
van bodenloon", waar de posten betreffende reizen van stads wege en
bodendiensten doorgaans in volgorde van tijd staan opgesomd. Eerst
sedert 1473 worden daarbij jaarcijfers aangeteekend; van 1483 tot 1500
worden reisgeld en bodenloon ongespecificeerd opgegeven. Hier nu doet
zich een zonderling geval voor. Wij vinden posten, die onze gevolg
trekking uit de Vroedschapsresolutiën en den Index op de Keur- en
Gebodregisters bevestigen, b.v.
Rekening 1481/82: Op een post van 12 Maart 1481 „na den
loop shoofs van Hollant'' volgen eerst
eenige data zonder jaarcijfer, dan
Paschen 1482 op 7 April 2 April 1482.
Rekening 1535/6: Op een post van 7 Maart 1535 „na den
scrijven der stede", volgt:
Paschen 1536 op 16 April 29 Maart 1536.
Veel vaker echter hebben de tresoriers tusschen 25 en 31 Maart het
jaarcijfer nog niet gewisseld, b.v.
Het laatste voorbeeld vond ik in de Resolutiën van 1572; van 1573—1579
zijn geen resolutiën bewaard; dan volgt op de vergadering van 30 Dec. 1579 die
van 14 Jan. 1580.
2) G.arch. v. Haarlem B 909. Een fragment van een „Taeffel vant gebotbouck,
beginnende in Octobri Sonnendaechs nae Sinte Simon ende Judas dach anno Mllllc
XLV1" (30 Oct. 1446), dat ik vond in het hs. no. 828 van de Mij. der Ned. Letter
kunde, zal ik eerlang publiceeren. Aan de zakelijke klappers uit de 16e eeuw op
de keurregisters, die het gemeentearchief bewaart, heeft men voor de chronologie niets.
s) in de uitgave van dat afschrift door Mr. A. J. Enschedé, Index op de
Keur- en Gebodregisters, den Haag, Nijhoff 1875, zijn de jaarcijfers door den uit
gever volgens den gëmeenen stijl toegevoegd.
i) G.arch. v. Haarlem. Inv. 1 no. 1157. Bij mijn laatste onderzoek te Haarlem
ontbrak mij de tijd, al de Rekeningen in te zien. Mijn vriend, de heer R. D. Baart
de la Faille, was zoo goed, zich op mijn verzoek met een aanvullend onderzoek
in de Rekeningen te belasten. Voor zijn nauwkeurige opgaven breng ik hem har
telijk dank.
105
Rekening 1478/79:
Op een post van 2 Maart 1478 „na den loop
enz.", volgt (na eenige data zonder jaar)
26 Maart „voorscreven".
Op een post van 21 Maart 1479 volgt:
25 Maart „voorscreven".
Op een post van 5 Maart 1480 „na den
scrijven" volgt
26 Maart „voorscreven", 31 Maart „voorscreven".
Op een post van 21 Maart 1482 „na den
scrijven" volgt;
28 Maart „voorscreven", daarna 10 April 1483.
Op een post van 2 Maart 1522 „na den
scrijven" volgt
„Upten lesten dach van Maerte voorscreven".
Op een post van 22 Maart 1527 „na den
scrijven" volgt:
29 Maart „anno voorscreven".
Gebruiken de tresoriers hier dan Paaschstijl? Ook dit is niet het
geval, blijkens data als de volgende
Rekening 1475/76:
Rekening 1479/80:
Rekening 1480/81:
Rekening 1482/83:
Paschen 1483 op 30 Maart
Rekening 1522/23:
Paschen 1523 op 5 April
Rekening 1527/28:
Paschen 1528 op 12 April.
Op een post van 5 Maart 1475 volgt wel:
27 Maart zonder jaarswisseling, maar vervol
gens: 4 April 1476.
Op posten van 5—24 Maart 1480 „na den
scrijven" volgen wel 26 Maart „voorscreven",
31 Maart „voorscreven", maar vervolgens:
9 April 1481.
Op een post van 2 Maart 1522 „na den scrijven"
volgt wel: 31 Maart „voorscreven", maar
vervolgens: 2 April 1523.
Op een post van 3 Maart 1523 „na den scrijven",
volgt nog: „Upten lesten dach van Maerte
voorscreven", terwijl het jaarcijfer volgens
Paaschstijl reeds gewisseld moest zijn.
Op een post van 22 Maart 1527 „na den scrijven"
volgt wel29 Maart „voorscreven", maar
vervolgens: 9 April 1528.
Ik kan hierin dus niet anders zien dan een hardnekkige slordigheid
der tresoriers die bij het opsommen der posten in de sleur voortdateerden,
totdat zij omtrent April zich bezonnen, dat het langzaam aan tijd werd,
Van een bijzonderen stilus thesauricus (zie Van Visvliet
Archievenblad XV, bl. 211) is geen sprake; de rekeningen vermelden uitdrukkelijk
<-het scrijven der stede»; het boekjaar eindigde bovendien eerst 25 April, later 2 Mei.
Paschen 1476 op 14 April
Rekening 1480/81:
Paschen 1481 op 22 April
Rekening 1522/23:
Paschen 1523 op 5 April
Rekening 1523/24:
Paschen 1524 op 27 Maart
Rekening 1527/28:
Paschen 1528 op 12 April