100 Voor een Vlaamschen oorsprong van den Paaschstijl scheen ook De Fremery veel te gevoelen1). Men ziet, de verleidelijke hypothese won meer en meer veld, zoodat het te begrijpen is, dat Mr. Fr u in haar enkele jaren geleden 2) zonder meer als waarheid aannam. In de laatste aflevering van dit tijdschriftmeen ik te hebben aan getoond, dat de Paaschstijl in Zeeland vóór 1310, wel verre van gebrui kelijk te zijn, integendeel een zeer, zeer hooge uitzondering is geweest. De verleidelijke hypothese, die reeds aardig op weg was, als wet te worden aangenomen, moet dus bijtijds naar het rijk der fabelen verwezen worden: de Paaschstijl kan niet via Zeeland in Holland gekomen zijn. Hoe dan echter wel? In de grafelijk Hollandsche kanselarij vinden wij het eerst onder Willem II een stuk (van 1240) 4), waarin Paaschstijl gebruikt is; meer en meer komt deze in aanzien, om bij Floris V de bijna uitsluitend gangbare te worden 5). Als Zuidelijke naburen, welke reeds in dat jaar in hunne stukken het jaar met Paschen deden aanvangen, kunnen wij Brabant, Vlaanderen en Henegouwen noemen, die zich allen onder Franschen invloed, waar de Paaschstijl (mos Gallicanus, style de France) reeds onder de regeering van koning Lodewijk VI (11081137) voorkwam en spoedig overheerschend werd e), van deze stijl bedienden. In Brabant was deze stijl reeds vóór 1197 de gebruikelijke, in welk jaar wij Hendrik I Jaarsdag- (Kerst-) stijl zien volgen; na 1205 komt de Paaschstijl er echter weer in zwang 7). In Vlaanderen, waar volgens de nieuwste onderzoekingen Kerststijl in den beginne inheemsch was, komt de Paaschstijl eerst onder Boude- wijn IX (1194—1202) voor, om er spoedig regel te worden"). Ook in Henegouwen, dat sedert denzelfden Boudewijn gedurende bijna een eeuw met Vlaanderen onder gemeenschappelijke vorsten stond, was Paaschstijl inheemsch, doch met dit land hadden de noordelijke ge westen vóór het huwelijk van Aleyd, de zuster van Willem II, met j"an van Avesnes (1246) geen betrekkingen van gewicht. Bljdr. vad. gesch., 3e reeks, IX (1896), blz. 138—139. 3) Ned. Arch, blad XVI (1907—1908), pag. 180. P- en X.'gg- 'k maal5 va" deze gelegenheid gebruik om er op te wijzen, moet vrorden tS van Januari natuurlijk Februari gelezen Zie: Mr. F ruin in Bijdr. vad. gesch. 3e reeks, X, p. 180, 2e pag. 5) Zie mijn opstel in dit tijdschrift, XVe jaargang. 6) Giry, Manuel de diplomatique, p. Ill en 113. 7) Wauters. Table chronologique, III, p. LIV en LV. (1905) i^1j^3Ca,lewaert in Annales de la Société d'Emulation de Bruges, LV 101 De relaties van Holland met Vlaanderen en Brabant daarentegen waren in het jaar, waarin wij den Paaschstijl voor het eerst in een stuk van Willem II constateeren (1240), wel van dien aard, dat kanselarij- gebruiken noordwaarts over zouden kunnen zijn gekomen. Voornamelijk met Brabant was dit het geval, waar twee opeenvolgende graven van Holland, Willem I en Floris IV, schoonzoons van den regeerenden hertog werden. Hunne gemalinnen, die gedurende de minderjarigheid hunner zoons veel invloed hadden, werden, zooals gebruikelijk was, vergezeld van geestelijken, biechtvaders en kapellanen die als klerken den Paaschstijl medegebracht kunnen hebben. Er bestaat echter veel meer waarschijnlijkheid dat dichter bij de hand ligt hetgeen men zoo ver gaat zoeken. De bisschop van Utrecht, het geestelijk hoofd onzer gewesten, uit wiens diocees de klerken en kapellanen der Hollandsche graven sproten, volgde in het jaar 1240 Paaschstijl2); bisschop Otto was een oom van Holland's graaf, gedurende wiens minderjarigheid hij veel invloed had. Sedert zijne regeering (1235—1249) komt de Paaschstijl meer en meer in gebruik in de bisschoppelijke kanselarij, waar hij vóór dien tijd slechts sporadisch onder Otto van Lippe (12151228) voorkwam3), welke hem, zeker op het voorbeeld van zijn metropolitaan, den aartsbisschop van Keulen, zal hebben willen toepassen. Alles wijst er dunkt mij op, dat het meer in de rede ligt te ge- looven, dat de Hollandsche graven den Paaschstijl uit Utrecht hebben overgenomen, dan van hunne Zuidelijke naburen; en het zal niet ver van de waarheid zijn te zeggen, dat de Paaschstijl, uit Keulen in de bisschop- pelijk-Utrechtsche kanselarij gekomen, van daar in de grafelijk-Hollandsche is overgegaan. Brussel, 25 Aug. '09. HENRI OBREEN. De Jaarstijl van Haarlem. Het oudste gegeven, dat mij onder oogen kwam betreffende den jaarstijl, dien het gerecht van Haarlem volgde, is van 1409 4). De keur 4) Misschien hebben wij in magister Henricus de Stene, canonicus Brugensis (A°. 1223, Oork. 1, no. 281), zulk een volgeling te zien. 2) Zie: Muller in: Academie, p. 338. 3) In 1224 en 1227; Muller a. w. p. 320. 4) Of wij een ouder gegeven bezitten in het vidimus door „broeder Willem van Scoten, commenduer van den huyse van Sinte Jans oerde tot Haerlem" en „broeder Herman van Nuwis, prior in Onser Vrouwen broeder doester tot Haerlem" gegeven van een handvest van hertog Albrecht van 1 Oct. 1403 op Vrijdag na Sint Pontiaan 1403 IS Jan. 1404), moet ik in het midden laten, daar hier de officieele stijl der Sint Jans Heeren (Annunciatiestijl) kan zijn gebruikt. Van de Carmelieten is geen bijzondere orde-stijl bekend. Het stuk komt voor in hs. B 898 van het Gemeentearchief van Haarlem.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 29