70 doet, dat een titularis wel wordt aangeduid met zijn ambt en zijn voornaam, maar wanneer dit eene onvoldoende aanwijzing levert, omdat omstreeks denzelfden tijd meerdere titularissen dienzelfden voornaam gedragen hebben. (B.v. Inv. stad Utrecht I no. 9799, 103, 104, 107, 108, 110, met de jaartallen tusschen 1328 en 1363 bevatten alle den naam „Bisschop Johan", niettegenstaande in die tijdsruimte meerdere bisschoppen van Utrecht dien voornaam gedragen hebben.) De eerstgenoemde bepaling heeft echter geene betrekking op gevallen, wanneer niet een op dat oogenblik in functie zijnde titularis persoonlijk, maar het ambt in het algemeen wordt aangewezen, b.v. Inv. stad Utrecht 1 no. 69. „De stad Utrecht appelleert op den paus enz. 1298". Inv. stad Utrecht I no. 56. „Verbond tusschen de steden Keulen en Utrechtom ingeval van oorlog tusschen de bisschoppen van Keulen en Utrecht de goederen der wederzijdsche burgers te zullen beschermen. 1262". In deze beide gevallen is er geen sprake van een bepaald aangewezen titularis, maar van het ambt in het algemeen. In den index van zaken wordt dus het ambt opgenomen en in den index van plaatsnamen de namen der beide steden. Moeielijker wordt het, wanneer in een inventaris gesproken wordt van „den legaat van den paus", „den kanselier van den keizer", „den officiaal van den bisschop", enz. Het vinden van de namen dezer dignitarissen zon zonder een uitgebreid onderzoek allicht niet mogelijk zijn. In deze gevallen wordt dus de naam van den paus, keizer of bisschop opgezocht en deze in den index opgenomen met bijvoeging van (Legaat van), (Offi ciaal van) of (Kanselier van). 8. De in een inventaris bij persoonsnamen voor komende titulaturen: prins, graaf, hertog, jonkheer, pro fessor, Mr., Dr., enz. worden achter de namen der personen in den index tusschen haakjes vermeld. Deze bepaling behoeft geene toelichting. Zij is aangenomen, niet om de ijdelheid te streelen, maar om den gebruiker van een index door de mededeeling van een titel beter op de hoogte brengen, of de door hem gevonden naam behoort aan den door hem gezochten persoon. 9. Wanneer een voornaam gevolgd wordt door den naam van een beroep of eene plaats, wordt die beroeps- of plaatsnaam beschouwd als de familienaam van den per soon, tenzij het tegendeel daarvan duidelijk blijkt. Vooral op het laatst der middeleeuwen komen herhaaldelijk persoons namen voor, bestaande uit een voornaam, gevolgd door den naam van 71 een beroep of van eene plaats (Jan Bakker of de Bakker, Hendrik Droog scheerder, Peter van Asperen, Gerrit Jansz. van Schalkwijk enz.). Nie mand zal er aan twijfelen, dat deze namen hun ontstaan danken aan het bedrijf, dat door iemand werd uitgeoefend, of aan de plaats, van waar hij herkomstig was. Maar met even groote zekerheid mag aangenomen worden, dat een groot aantal van die beroeps- of plaatsnamen in den loop van tijd geregelde aanduidingen voor familiën zijn geworden (het geen, wat de beroepsnamen betreft, in de hand werd gewerkt door de oudvaderlandsche gewoonte, dat de zoon den vader gewoonlijk in zijn bedrijf opvolgde), om later over te gaan in vaste familienamen. Het is natuurlijk zelfs niet bij gissing mogelijk, den tijd te bepalen, wanneer men een dergelijken beroeps- of plaatsnaam als familienaam is gaan beschouwen de meening ligt voor de hand, dat de betrokken personen zelf zich daar van niet altijd rekenschap gegeven zullen hebben. Maar juist daarom is het gewenscht, dergelijke namen steeds als familienamen te beschouwen, tenzij met zekerheid bekend is, dat zulk een persoon, naast den medege- deelden naam van beroep of plaats, nog een eigenlijken familienaam bezat. Men heeft wel eens bepaald, dat, wanneer tusschen de voornamen en de namen van een beroep het lidwoord d e geplaatst is (b.v. Jan de Bakker, Hendrik de Droogscheerder enz.), in die gevallen de naam van het beroep niet als familienaam zou beschouwd moeten worden. Voor den tijd der middeleeuwen, misschien zelfs nog voor een deel der 17e eeuw, kan deze bepaling misschien eenig recht van bestaan hebben. Maar wanneer een index samengesteld wordt op een archief-inventaris, welks inhoud tot het begin der 19e eeuw doorloopt, kan die bepaling niet meer toegepast worden. Reeds in de 17e eeuw komen tal van familiën voor met namen als: De Bakker, De Boer, De Gruyter, De Ruyter enz., waarvan men met zekerheid kan vaststellen, dat zij met de uitoefening van het door hunnen naam aangeduide bedrijf of beroep niets meer uitstaande hebben. Evenzoo komen in dien tijd reeds reeksen familiën voor met namen, ont leend aan plaatsenVan Deventer, Van Keulen, Van Groote n- huyse, Van den Steenhuyse enz. En ten slotte de zaak van een meer praktisch standpunt beschouwende, is de meening toch zeker niet al te gewaagd, dat bij het beschouwen van namen als Brouwer, De Gruyter, Van Deventer enz. als familienaam, in den regel een grooter aantal personen zal zijn terecht te brengen, dan dit ooit mogelijk zal zijn, wanneer men de eindelooze rijen van Jan's, Peter's en Willem's, die ook nog na de middeleeuwen voorkomen, nog ging ver lengen. Natuurlijk is het bepaalde in 2 omtrent de indiceering èn op de namen èn op de voornamen gedurende de middeleeuwen ook hierbij van toepassing, evenals het bepaalde in 3 omtrent de wijze van indi- ceeren van het patronymicum na de middeleeuwen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 14