284
van het, ook uiterlijk, zoo wèl verzorgde boek, dat ons den Schiedamschen
inventaris brengt, samengesteld door collega Heeringa, na een lang niet
gemakkei ij ken arbeid van bijkans acht jaren. Het is zeker iets meer dan
collegiale beleefdheid, als deze bespreking begonnen wordt met een harte-
lijken gelukwensch
De royaliteit van het Schiedamsch gemeentebestuur heeft het boek zelf
in handen, of althans binnen het onmiddellijk bereik gebracht van de
groote meerderheid der lezers van het Archievenblad. Dit ontslaat mij
van de plicht hier indeeling en uitvoering te beschrijven; ik waag het
zelfs die bekend te onderstellen. En ik doe dat te liever, omdat zoo
de beschikbare plaatsruimte besteed kan worden aan een wat uitvoeriger
beoordeeling van het werk zelf, zooals het dat om meer dan eene reden
ten volle verdient.
En daartoe overgaande is de eerste indruk, dien wij krijgen, wel
deze, dat, al vallen er onder het doorlezen telkens kleinigheden op, die
minder juist blijken, de inventaris in zijn geheel een aanbevelenswaardig
model geeft voor ander werk van dezen aard. Zoowel de indeeling in het
algemeen als de rangschikking komen mij voor zeer gelukkig te zijn
de inleidingen voor elke nieuwe afdeeling geven ook juist genoeg en
voldoende-scherp wat van haar wordt verwacht, en, waar inderdaad de
Handleiding onzer Vereeniging het erkende richtsnoer is geweest,
daar dient getuigd te worden, dat hare uitnemende bruikbaarheid een
bewijs te meer heeft gekregen. Dit komt nog sterker uit, wanneer wij
bemerken, dat daar, waar bij de doorlezing iets als onlogisch opviel, bij
nader bezien een afwijking van de Handleiding, een enkel
maal een m. i. onjuiste toepassing ervan te constateeren valt.
Het is dus eerder uit bijzondere waardeering dan uit een gebrek
daaraan, dat ik mij gedrongen voel aan te wijzen waar m.i. onjuistheden
te vinden zijn. De met een enkele uitzondering misschien betrek
kelijke nietigheid ervan legt trouwens getuigenis af voor de deugdelijkheid
van de rest.
Beginnen wij met het archief van de Vroedschap. Dit bevat in de
eerste plaats een serie resoluties. Maar is het wel juist een in 1906 aan-
gekochten „klapper" op 29 van de 31 deelen dier serie als een archiefstuk
op te voeren? Het is zonder twijfel een nuttig boek, maar eene vermelding
in een noot had van zijn gewaardeerd bestaan voldoende getuigenis
afgelegdimmers tot het archief behoorde en behoort het niet, tenzij het
op last van de vroedschap en tot haar gebruik vervaardigd werd, wat in
dat geval had behooren te worden vermeld. Grooter bezwaar echter
lijkt het mij, dat ook in dit archief, met 1795 afgesloten, opgenomen
werden een aantal omstreeks 1800 gemaakte afschriften van de resoluties.
Wederom een zeer te waardeeren bezit, omdat er een afschrift bij is van
285
het oudste resolutieboek 1561—'81, dat in originali is verloren gegaan, en
een vermelding daarvan in een noot bij de opnoeming der collectie 1—30
ware dan ook noodzakelijk geweestde deelen zelf echter moeten hun plaats
vinden onder de als aanhangsel opgenomen zesde afdeeling„Handschriften."
Trouwens ten opzichte van de opneming van kopieën neemt Heeringa
een standpunt in, dat van het in 29 der H. gegevene afwijkt, ook als men de
daar voor eischen der practijk gelaten mogelijkheid in aanmerking neemt.
Zoo vinden wij ten onrechte opgevoerd bijv. de nrs. 102, met de
bijvoeging: „kopie van 101", 333, als „kopie van 32332", terwijl nr. 334
„gedrukte ordonnantiën" uit een periode, waarin deze in de origineele
keurboeken zijn ingeschreven, met recht als kopie kan worden beschouwd
en dus uit den inventaris weggelatenevenzoo 338 en 339.
Onder de archieven van door de Vroedschap aangewezen college's
vinden wij ook dat van Gedeputeerden ter Statenvergadering. Volkomen
terecht, deze heeren onderhielden van den Haag uit correspondentie met
hunne committenten en hebben dus ingekomen stukken en minuten van
uitgegane te bewaren gehad. Zij kunnen notulen hebben gehouden van
besognes die zij q. q. bijwoonden, voorts kunnen zij in enkele gevallen
zelfstandig zijn opgetreden, bij huur of koop van hun verblijfplaats in den
Haag bijvoorbeeld. Maar zij kunnen onmogelijk het archief hebben gehad,
dat Heeringa als het hunne heeft geïnventariseerd. Hij weet dat zelf ook
wel en tracht zijn opvatting, als wel is waar „eenigszins willekeurig", te
verdedigen, doordat zij „doelmatig schijnt". M. i. echter volkomen ten
onrechte. Wat doen bijv. de resoluties van de St. v. Holland eigenlijk in
hun archief en over het algemeen zelfs in het gemeente-arch i ef, afgezien
nog van het volkomen overbodige van het afzonderlijk opnemen van een
tweede exemplaar en van fragmenten van een derde? Als men ze als
ingekomen stukken wil behandelen, wat dan nog de eenig mogelijke op
vatting zou zijn, dan zou men een zonderlinge verwarring krijgen, door
dat de complete deelen meestal heel wat later ontvangen zijn dan het jaar
waarover zij Ioopen, enkele van de 16de eeuw bijna 100 jaar later zelfs.
Maar zou het om „doelmatig" te wezen niet het beste zijn, alles in de
bibliotheek te plaatsen Voor wat het eene exemplaar betreft, dat afkomstig
zal zijn uit het logement der gedeputeerden, meen ik dat een aanwijzing
in die richting gelegen kan zijn in het feit, dat, toen het Alkmaar-Hoornsche
logement werd opgeheven, de daar aanwezige Statenresoluties met andere
boekwerken in den inventaris vermeld werden als „de bibliotheek". Het
Groot Plakkaatboek (nrs. 2486—2496) en het Kerkelijk Placcaatboek (2497—
2501) mogen daarheen ook verhuizen met de nrs. 2502—5: 4 banden
„Plakkaten". Nog sterker dan voor de res. van de St. v. H. geldt dit
voor die der Staten-generaal. Dan zou ik verder willen vragenbestaan
nrs. 2261, omschreven als: „Brieven van den pensionaris Nieupoort