274 studie Style et In dictions suivis dans les Anciens Documents Liégeois scheen te hebben aangetoond, dat in de kanselarij der bisschoppen van Luik gedurende de jaren 1079 1229 inder daad het gebruik had gegolden, om het Christelijk jaar te beginnen met 25 December en de indictie eerst te veranderen met 1 Januari. Niet minder dan negen documenten uit die periode haalt die schrijver aan, waarin het indictiecijfer in vergelijking met het jaartal eene eenheid te laag is, en hij wordt daardoor (blz. 15) geleid tot de volgende conclusie: „Ce désaccord entre le millésime et l'indiction, trop fréquent pour qu'il "soit possible d'y voir autre chose que la conséquence d'un système, s'explique parfaitement, si Ton admet: 1°. Que tous ces documents sont datés d'après le style de la Nativité. 2°. Qu'ils sont postérieurs au 24 décembre et que le millésime y est pour cette raison augmenté d'une unité. 3°. Qu'ils sont antérieurs au Ier janvier et que l'indiction romaine, dont on s'y est servi, changeait a cette date." Hoewel het gewicht van de bewijsvoering van De Marneffe erkennende, meende ik toch mij zonder nader onderzoek niet te kunnen nederleggen bij zijne conclusiën, die met de opvatting der bovenaangehaalde geleerden zoo volkomen in strijd zijn. Ik heb dus met behulp van het bekende werk van Alph. Wauters (Table chronologique des chartes et diplömes i m prim és concernant l'histoire de la Belgique) nagegaan, in hoeverre de conclusies van De Marneffe ver trouwen verdienen, en kwam daarbij tot het verrassend resultaat, dat de negen door hem aangevoerde documenten geenszins de eenige van Luiksche bisschoppen uit de jaren 1079—1229 afkomstige zijn, waarin de indictie eene eenheid te laag, of wil men liever, het jaartal eene eenheid te hoog is. Ik wijs o.a. op de volgende stukken: Wauters VII, blz. 163, vermeldt een charter van bisschop Hendrik, dat aldus gedateerd is„Facta est utraque traditio anno ab incarnatione Domini M° LXXXIIII0, indictione VI". In 1084 was de indictie echter niet VI maar VII. Volgens De Marneffe moet men dus aannemen, dat het stuk van een der tusschen 25 en 31 December 1083 vallende dagen dateert, toen het jaartal volgens den Kerststijl reeds veranderd was, terwijl het indictiecijfer eerst met 1 Januari zou veranderen. Deze verklaring is hier echter niet toepasselijk; want achter de bovenaangehaalde dateering volgen nog deze woorden „imperante Henrico tertio". Nu werd Hendrik IV (als keizer Hendrik III) eerst te Rome gekroond 31 Maart 1084, en de hierbedoelde akte kan dus niet vóór dien datum zijn uitgegeven. Er blijft 275 hier dus niet anders over dan aan te nemen, dat hetzij de oorspronkelijke schrijver van het stuk, hetzij een der latere afschrijvers zich in het indictie cijfer heeft vergist. Een tweede voorbeeld ontleen ik aan Wauters I, blz. 589. Een charter van bisschop Otbert is daar aldus gedateerd„Actum est publice Leodii XVIII kal. julii anno ab incarnatione Domini millesimo nonagesimo sexto, indictione tertia". Ook hier is geene overeenstemming tusschen het jaartal en de indictie: in 1096 was de indictie IV. Maar daar de akte van 14 Juni gedateerd is, is ook hier de door De Marneffe aan de hand gedane oplossing niet toepasselijk. In het tweede deel van Wauters, blz. 11, komt eene tweede akte van denzelfden bisschop voor, waarvan de dateering luidt: „Actum in obsidione castri de Lemburc anno dominicae incarnationis MCII, indictione VIIII" (in plaats van X). Ook hier echter laat de verklaring van De Marneffe ons in den steek; want hoewel ik niet weet en niet heb onderzocht, wan neer het kasteel „de Lemburc" belegerd werd, durf ik toch wel wedden, dat dat niet in het hartje van den winter gebeurd is, en dus het charter niet van de laatste week van December dateeren kan. Op blz. 726 van hetzelfde deel analyseert Wauters eene oorkonde van bisschop Albero II, die aldus gedateerd is: „Actum Leodii XII kal. octobris anno ab incarnatione Domini MCXLIII, indictione V, regnante Conrado, anno regni ejus sexto". In 1143 was de indictie VI, niet V; toch kan het stuk niet 2531 December 1142 uitgegeven zijn, daar het van 20 September gedateerd is. Bovendien werd Koenraad III eerst in Maart 1138 koning, zijn zesde jaar begint dus eerst in Maart 1143 Eindelijk vestig ik nog de aandacht op eene oorkonde, vermeld bij Wauters III, blz. 65, gegeven door bisschop Albert „anno incarnationis Domini millesimo centesimo nonagesimo sexto, indictione decima tertia, anno pontificatus nostri primo". Volgens de theorie van De Marneffe zou dit stuk dateeren uit de laatste week van 1195; maar dat is onmogelijk, daar Albert van Kuik, zoo ik meen, eerst in Januari 1196 tot bisschop werd gewijd. De conclusie, die ik uit de dateeringen van de bovenaangehaalde akten meen te mogen trekken, is deze, dat de verklaring, die De Marneffe meent te hebben gevonden voor het voorkomen van dateeringen, waarin het indictiecijfer eene eenheid te laag is, niet de juiste is, en dat geene andere i) Van geen der door De Marneffe aangehaalde stukken is de dag van uit gifte aangegeven, behalve alleen van het eerste: daar is de datum 26 December. De hierbedoelde akte heeft betrekking op geschillen tusschen bisschoppelijke ambtenaren en het klooster van S. Laurens; het door Wauters medegedeelde regest is ontleend aan een in het Britsch museum berustend fragment-charter (zie Bulletins de la Commission royale d'histoire, deuxième série, t. XII, p. 21). Wellicht is dat charter het origineel van het stuk, waarop De Marneffe (blz. 12) zich in de vierde plaats beroept: „Une charte de l'évêque AlbÉRON II, donnée en l'année 1143, dont l'indiction est VI, porte l'indiction V", en dat hij ontleent aan het Liber I cartarum S. Laurenti i".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 3