296 mogelijk hersteld. Dat is zeer prijselijk, al moet ook de practische be- teekenis hiervan niet worden overschat. Men bedenke immers, dat lias- seering bij de Drentsche administratie slechts gedurende zeer korten tijd gebruik is geweest. Alleen tijdens het secretariaat van Weynichman (f 1627) is het gewoonte geweest en na diens dood (tot 1650) slechts sporadisch Mr. Joosting heeft bij het herstel der liassen veel moeilijk heden ondervonden. Gelukkig hebben wormgaten, roestvlekken enz. hem geholpen en hij herdenkt die hulp dankbaar in menige noot. Is dat nu werkelijk niet al te consciencieus? En brengt de bewerker ons hier niet te veel in de keuken van zijn archief? Waarlijk, wij hebben vertrouwen genoeg in dezen kok. Wanneer hij ons zijn vele schotels voorzet, dan vragen wij niet bij elk gerecht een opgave van de deelen, waaruit het is samengesteld. Ditzelfde geldt voor de oude omschrijvingen en de oude nummeringen, die hij bij zoo menig stuk opgeeft. Wat betee- kent telkens die nummering? Ze moet ongetwijfeld op verschillende inven- tariseeringen slaan en op zijn kladfiches zal de heer J. waarschijnlijk veel nut hebben gehad van deze opgaven, die voor hem natuurlijk, anders dan voor ons, leefdenthans evenwel zijn ze, naar mijn meening, volkomen overbodig geworden. De oude opschriften verder zijn voor den gebruiker alleen van nut, wanneer ze iets bijzonder karakteristieks uitdrukken; waar ze dit, als regel, in dezen inventaris niet doen, had de bewerker ze, dunkt mij, maar liever in de keuken moeten achterhouden. Want uitvoerig genoeg is de inventaris anders reeds. De noten aan den voet van sommige nummers zijn buitendien nog dikwijls uitgebreid tot heele verhandelingen. Ik heb gemeend, hier enkele opmerkingen te mogen maken aangaande de door den heer Joosting gevolgde methode. Billijkheidshalve moet ik toegeven, dat, neemt men eenmaal deze methode aan, het geheel mij voorkomt uitnemend daarnaar te zijn volgehouden. Er zijn nummers bij, welke men misschien bij een andere afdeeling eerder had verwacht, enkele nummers hadden mogelijk kunnen worden vereenigdmaar bij dit alles bedenken wij, dat misschien de oude inventarissen het zoo hebben gede creteerd. Een kleinigheid nog. Bij de archieven van den landdrost en de hem opgevolgde ambtenaren onderscheidt mr. J. telkens twee afdeelingen „Notulen en bijdragen" en „Dossiers, bundels enz." Zullen nu die dos siers of bundels (N.B. Maakt de heer J. tusschen deze beide altijd wel het onderscheid, dat de „Handleiding" verlangt?) 2), niet heel dikwijls bijlagen Dit wordt ons herhaaldelijk in noten medegedeeld. 2) Ook door het gebruik van het woord „portefeuille" volgt mr. J. niet de regels, welke de „Handleiding" stelt. 297 tot de notulen zijn Hier was er toch geen oude inventaris, die tot plaatsing in een afzonderlijke afdeeling dwong. Het is waar, ik vond een maal gesproken van een „alphabetisch kastje" 2)maar ik vind daarnaar nergens elders verwezen. Had de bewerker aan het hoofd van elke afdee ling een korte verklarende noot geplaatst, hij zou ons beter op weg hebben geholpen. Aangaande de regestenlijst valt weinig op te merkenenkele regesten zijn misschien wat te uitvoerig en een herhaling van al de dateeringen van de stukken, waarvan de origineelen of de vroege afschriften reeds in het archief-Dikninge waren beschreven, was, dunkt mij, onnoodig geweest. Dan schijnt het mij bepaaldelijk foutief toe, dat mr. Joosting de regesten- lijst heeft beschouwd als een onderdeel van den inventaris (afdeeling G). De indices zijn weer vervaardigd naar het beproefde model en al het goede, dat van de andere gezegd is, geldt dus ook hier. Het Drentsche Statenarchief heeft al wat gezworven in verschillende plaatsen van Drente en Overijsel en ook in Groningen heeft het menigmaal een onderkomen gevonden. In de laatste stad zoo dikwijls, dat misschien een onderzoek omtrent mogelijk daar achtergebleven Drentsche stukken misschien wel had mogen worden ingesteld. Thans rust het archief veilig en welbewaard, onder goede hoede in een hecht gebouw. Moge zijn rust door gebruikers menigmaal worden verstoordZijn bewaarder zal niets liever wenschen en ik kan mij moeilijk een betere belooning denken voor al de moeite en de zorg, door mr. Joosting zoo jarenlang en op zoo ver dienstelijke wijze aan de hem toevertrouwde archieven besteed. Den Haag. P. G. BOS. Berichten. Bij Kon. besluit is, met ingang van 1 April 1909, benoemd tot buiten gewoon hoogleeraar in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de rijks-universiteit te Leiden, om onderwijs te geven in de middeleeuwsche handschriftenkunde, tevens directeur (bibliothecaris) der bibliotheek bij die universiteit, dr. S. G. de Vries, aldaar. Den 5den Mei aanvaardde hij het hoogleeraarsambt met het uitspreken eener rede in het groot-auditorium van het universiteitsgebouw, welke rede getiteld was„Middeleeuwsche handschriftenkunde" en waarvan een uitvoerig verslag werd gegeven in de Nieuwe Rott. Courant van 5 Mei, Avondblad B. Zoo zijn er, om een enkel voorbeeld te noemen de nos. 1551 en 1698, waarbij telkens zelfs naar een bepaalde resolutie wordt verwezen. J) Sub no. 1472.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 14