en 96) de registers, die volgens het beruchte besluit van 1812 aan de
gemeentebesturen zijn gekomen. Behooren die echter hier of bij de gede
poneerde stukken van blz. 104 en vlg. Een antwoord durf ik op deze
vraag niet te geven, maar ik stel ze alleen, omdat ik zoowel voor het eene
als voor het andere stelsel wat voel.
Zijn verder de nos. 11521 154 (blz. 96 en 97) wel origineelen? Op
mijn archief zijn ook zulke registers aanwezig, zoodat in dat geval alles in
triplo zou gehouden zijn, wat niet denkbaar is. En ten laatste, hoort
no. 1155 wel in een inventaris; is het een archiefstuk? M. i. eigenlijk
niet, daar de inventaris vermeldt: „doch ongebruikt gebleven".
Wanneer het, volgens voorschrift, was afgesloten, was het wat anders;
volgens de beschrijving van den inventaris is het slechts bestemd
geweest om als archiefstuk te dienen.
Een kleine klapper op de, zij het dan ook weinige, namen in den
inventaris, ware geen weelde geweesthet aantal nummers is groot genoeg
om zulk een hulpmiddel te doen waardeeren.
Het papier doet, wat zijn degelijkheid betreft, der gemeente Rotterdam
alle eer aan en geeft stoffelijk aan het boek den stempel, dien Mr. Bijlsma
er geestelijk op gedrukt heeftdat van een werk, bestemd gedurende lange
jaren goede diensten te verrichten.
Delft. Mr. L. G. N. BOURIC1US.
Mr. J. G. C. Joostino. De Archieven der elkander vóór 1814 opge
volgde gewestelijke besturen van Drente. Leiden, E. J. Brill, 1909.
„Wanneer ik Joostings inventarissen zie", aldus een mijner kennissen,
„dan besef ik eerst goed, dat het werk van jelui archivarissen is een
„eindig werk". Ik moest dat, tot zekere hoogte, toegevenmaar ik kon
daarbij niet nalaten op te merken, dat de meesten onzer meer de oneindig
heid dan de eindigheid van ons werk gevoelden.
De positie van mr. Joosting is anders dan die van de groote meerder
heid zijner ambtgenootende Drentsche archiefverzameling is niet zoo
uitgestrekt, of een archivaris en de tegenwoordige titularis bezit een
paar goede oogen kan, na eenige jaren arbeids, haar wel overzien.
In al de besprekingen van mr. Joostings vroegere inventarissen is
hem hulde gebracht voor den spoed, waarmede hij gewerkt heeft. Die
besprekingen golden nog maar kleinere inventarissen. Grooter lof verdient
hij bij de verschijning van den enormen inventaris, welks titel hierboven
staat afgedrukt; ik breng dien lof dan ook van harte gaarne. Over de
volhardende vlijt, voor de samenstelling van dergelijken arbeid noodig,
moet men waarlijk niet gering denken. Mr. Joosting heeft den best denk
baren dienst bewezen aan de archieven, die aan zijn zorg zijn toevertrouwd.
Een artikel van een archiefwet mag wel zeggen, dat de archieven openbaar
zijn en dat zij door een ieder kunnen worden geraadpleegd, die vrijzinnige
bepaling baat weinig, wanneer het bij die archieven aan goede inventa
rissen mangelt.
Deze nieuwe inventaris telt 817 -f- CVI bladzijden; men zie in den
bladwijzer hoe deze verdeeld zijn. De inleiding heeft een geweldigen
omvang gekregenvonden de beoordeelaars bij vroegere inventarissen van
den heer Joosting haar meermalen te beknopt, deze heeft zich gewroken.
Hij verviel daarbij evenwel, naar het mij voorkomt, in een ander uiterste.
Wij stellen prijs op de kennis van de oudere bewerkingen van het
archief, maar hier wordt die ons toch in te uitgebreiden vorm medegedeeld.
Dan worden daar allerlei bijzaken aan toegevoegd, die toch zeker
beter hadden kunnen worden gemist. Een stuk levensbeschrijving van
Magnin schijnt hier minder op zijn plaats. En waarom staat hier opge
geven, wat de Drentsche archivarissen tijdens hun archivariaat al hebben
gepubliceerd? De bouwgeschiedenis ook van de thans gebruikte archief
bewaarplaats is reeds elders uitvoerig behandeld en de bepalingen betreffende
den vrijdom van briefport enz. doen hier wel wat wonderlijk. Wat heeft
de heer Joosting eigenlijk in zijn inleiding willen geven? Een geschiedenis
van de verzorging van het archief zeker in de eerste plaats en die krijgen
wij dan ook uitvoerig genoeg. Verder misschien een overzicht van de
geschiedenis der verschillende besturen in Drente? Wat het oudere ge
deelte betreft, lijkt mr. Joosting mij hierbij minder goed geslaagd. Tusschen
twee methoden had, dunkt mij, de bewerker hier de keus gehad. Hij had
een zelfstandige studie kunnen geven over dit onderwerp, hetwelk toch
zeker vrij wat aantrekkelijks heeft J). In deze inleiding ware zulk een
studie minder op haar plaats geweestzij had elders kunnen worden gepu
bliceerd en een uittreksel zou hier aan het doel beantwoord hebben. Hij had
evenwel ook zich deze moeite kunnen besparen ongeveer twintig jaar geleden
gaf mr. Pynacker Hordijk in de inleiding bij „Quedam Narratio" een zeer
goed overzicht van de oudere historie van het Landschap. Deze belangrijke
verhandeling wordt door mr. Joosting zelfs niet vermeld en toch had een
enkele verwijzing daarnaar de eerste bladzijde der inleiding overbodig
gemaakt. Te meer zou kortheid hier te waardeeren zijn geweest, omdat
die alleroudste geschiedenis weinig verband houdt met de stukken, welke
in den inventaris voorkomen. Misschien zelfs had mr. Joosting beter
gedaan, zich te bepalen tot een bespreking van de bestuursorganen, welke
in de oudste oorkonden van dezen inventaris worden genoemd. Onmid-
1) Dr. GOSSES heeft in zijn uitnemend artikel over den Bisschop van Utrecht,
het Domkapittel en den Groninger prefect in den laatst verschenen jaargang van
Fruins Bijdragen reeds vrij wat van de aanwezige stof bewerkt. De heer Joosting
heeft van dit artikel voor zijn inleiding ongetwijfeld geen gebruik meer kunnen maken.
292
293