290 het register Inv. no. 1) slechts enkele besluiten in de gewone reeks reso- lutiën van Burgemeesteren der stad Delft voorkomen. Wat was dan natuurlijker, dan al die archiefstukken, die veel meer te Rotterdam dan te Delft ter raadpleging zouden gevraagd worden, naar het zoo goed en ruim ingerichte Rotterdamsche archiefgebouw over te brengen? Het komt mij dan ook voor, dat wanneer Rotterdam aan het Rijk de rechterlijke stukken van Delfshaven nu nog aanwezig op het Rijks archief in bruikleen vraagt, Z. Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken een verstandig besluit zal nemen, wanneer hij deze aan Rotterdam afstaat, en ze niet beschouwt als onverbreekbaar behoorend tot en bij het Delftsche rechterlijk archief Toch kunnen Delfshavensche gebeurtenissen niet alleen te Rotterdam (resp. Den Haag) bestudeerd worden; het complement der stukken van dezen inventaris vormen nog altijd de notulen der Delftsche magistraten en ieder, die Delfshaven's geschiedenis wil bestudeeren, zal goed doen buiten het archief in het oude Schoonderloo aan de Mathenesserlaan ook dat van de moederstad te bezoeken. Bij het doorlezen van den inventaris troffen mij de volgende zaken, meest alle betreffende twistpunten, die weliswaar kunnen opgelost worden op de wijze, zooals Mr. Bijlsma het deed, maar waarnaast ik mijne ziens wijze wensch te plaatsen, aan den lezer overlatende een keus te doen. Op blz. 34 wordt dan als voorkomende in het inventarisnummer 170 gesproken van het afzonderlijke nummer 663 en van de verklaringen, afgelegd voor schepenen van Delfshaven 1795—1810. Behoorden deze laatste dan ook niet als afzonderlijk inventarisnummer te worden vermeld of tenminste in het algemeene hoofd opgenomen 2)? Trouwens, ik voel niet veel voor dat rekenen van één en hetzelfde register onder verschillende nummers, waar de ambtenaren soms ondanks verandering van bestuur gewoon hebben doorgeschreven, alsof er niets gebeurd was. In zulk een geval zou ik ter plaatse, waar de serie het eerst vermeld werd (dus hier op blz. 34), de geheele reeks ten volle beschrijven, en bij de plaatsen, waar de serie later weder ter sprake komt, alleen verwijzen. Iets anders wordt het natuurlijk, wanneer de ambtenaar, zich wel der verandering bewust, om economische redenen in hetzelfde boek is doorgegaan, maar duidelijk de scheiding heeft aangegeven, of wanneer een of andere gemak zuchtige klerk eenzelfde register voor meer dan één doeleinde bezigde, zooals hier bijvoorbeeld, waar de zaken van Commissarissen van de weth Naar ik verneem, zijn de notarieele archieven van Delfshaven reeds in het archiefdepót der gemeente Rotterdam aanwezig. a) Waarschijnlijk door vergissing is bij de inleiding op den inventaris-Schoon- derloo (blz. 109) niet naar dit nr. verwezen. 291 van Delfshaven en die van schout en schepenen van Schoonderloo in één register vereenigd zijn. En nu ik toch eenmaal met schepenen bezig ben, is de reden, waarom de jaren 1805 1811 der schepenminuten van Schoonderloo (Inv. no. 1383) in een pak bijeen zijn, terwijl de voorgaande zijn ingeschreven in registers, niet te vinden in de nieuwe regeling der schepenen in het gewest Holland, van Maart 1804, waarbij de geheele rechtspraak uniform geregeld werd? De inventaris der vierde afdeeling (1811 1886) is, als ik het wel heb, de tweede beschrijving van een nieuw archief, die in druk is ver schenen, en de eerste, die voor het publiek verkrijgbaar gesteld is. Het verheugt mij, hier aan de gemeente Rotterdam namens mijne collega's- geschiedvorschers dank te kunnen betuigen voor de zoo vrijwillige open stelling van het nieuw archief voor historische studiën, gunstig afstekend bij het waas van geheimzinnigheid, waarin andere gemeentebesturen de handelingen hunner voorgangers hullen. Maar al is de Utrechtsche inventaris van 1880 niet in den handel, hij is, meen ik, genoeg bekend om met dien van Delfshaven te worden vergeleken. Beide hebben de indeeling van het gemeenteverslag gevolgd, maar terwijl de Utrechtsche aan die volgorde streng de hand heeft gehouden, is bij den Delfshavenschen en mijns inziens zeer terecht voor enkele algemeene zaken een uitzondering gemaakt. Zoo komt het mij juist voor, dat het eerste hoofdstuk van het verslag bevolking in den inventaris verder naar achteren is geplaatst. Bij het verslag is toch toe- of afname der bevolking een zeer belangrijk iets, maar in de administratie en daar moet de inventaris een beeld van geven staan daarboven de handelingen, door den Raad of Burgemeester en Wethouders verricht. Bij beide inventarissen zijn de archieven der commissies en der ambte naren-hoofden van takken van dienst opgenomen onder het secretarie-archief. Is dit wel goed gezien? Mr. Bijlsma heeft de afscheiding telkens duidelijk doen uitkomen, maar waar zulk een commissie doorloopend blijft bestaan met een afzonderlijken secretaris zij het dan ook, dat de gemeente secretaris of een secretarie-ambtenaar daarvoor dienst doet meen ik, dat het een beter beeld van de administratie zou geven, die commissie archieven afzonderlijk achter den inventaris van het secretarie-archief op te nemen met verwijzing in den eersten inventaris naar de latere nummers. En nog meer geldt zulks voor de archieven der hoofden van takken van dienst, welke archieven gewoonlijk worden opgeborgen op het bureau van den betrokken ambtenaar. Het archief van den Burgerlijken Stand trouwens is in den inventaris geheel achter het archief van het Gemeentebestuur geplaatst. In laatstgenoemd archief vormen de nummers 1139 1151 (blz. 95

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 11