288 tarissen dit nader bevestigend Als het Schiedamsche voorbeeld door de gemeentearchivarissen wordt gevolgd, dan zal dat zeker ten goede werken. den Haag. VAN GELDER. Mr. R. Bijlsma. Het Archief van de gemeente Delfshaven. Rotterdam, Wed. P. van Waesberge en Zoon, 1909. Het moet voor den heer Bijlsma al zeer moeilijk geweest zijn, een geschikten titel voor zijn inventaris te vinden. Een archief is toch, volgens de 1 en 2 der „Handleiding" het organisch geheel der bescheiden, ex officio ontvangen bij of opgemaakt door eenig bestuur voegt men nu bij de archieven der besturen, welke in en voor de gemeente Delfshaven werkzaam waren, die van hunne voorgangers, zoo verkrijgt men toch slechts een gedeelte der stukken, in dezen inventaris beschreven de overige behooren tot het archief der gemeente (stad) Delft, en zijn in 1812, 1898, 1901 en 1909 om nader te bespreken redenen aan de gemeentebesturen van Delfshaven resp. Rotterdam overgegeven. Waar dus een belangrijk deel van de in den inventaris beschreven stukken nooit tot het archief van eenig Delfshavensch bestuur heeft behoord, ja zelfs eerst aan de Maas is ontvangen, nadat de periode van zelfstandigheid voor die plaats voorbij was, kunnen zij moeilijk tot het archief der gemeente Delfshaven gerekend worden. Het is echter verre van mij, den heer Bijlsma van zijn titel een verwijt te maken, al zou ik voor mij het woord „gemeente" hebben weggelaten waar uit den inventaris zelf het degelijk gebruik der Handleiding voornoemd blijkt, is de meerdere of mindere mate van nauwkeurigheid van den titel slechts bijzaak. Van de onderwerping aan de eischen, door de heeren Muller, Feith en Fruin gesteld, blijkt al dadelijk bij het eerste opschrift op blz. 7, waar niet wordt gesproken van een „Archief van de heerlijkheden (rechts gebieden) Delfshaven en Schoonderloo", maar van „Stukken betreffende Delfshaven en Schoonderloo uit het archief van de regeering der stad Delft", terwijl op blz. 30 van een „Archief van den stadsrentmeester" en op blz. 107 van de „Archieven van Schoonderloo" sprake is. Misschien ware het beter geweest, bij de laatste archieven van de heerlijkheid Schoonderloo te sprekenhet verschil in verhouding tusschen Delft en Delfshaven aan den eenen kant, en in die van Delft en Schoonderloo aan den anderen was dan duidelijker uitgekomen. Al aanstonds in de wijze, waarop Delft in bezit kwam van Delfshaven en van Schoonderloo, ligt verschilin het privilege toch, waarbij Hertog Albrecht van Beijeren 8 September 1389 aan Delft een vrije vaart tot in de Maas verschafte is er sprake van het staan onder de jurisdictie 9 Archief Delft I, no. 99, Van Mieris 111, blz. 533 vlg. 289 van schout en schepenen van Delft voor de vaart (Schie) en het aanlig gende land tot op 14 roeden afstand, zoodat dit land (en dat is tot 1811 vrijwel onafgebroken zoo gebleven) een deel van de stad Delft (bestuur en rechtsgebied) uitmaakte. Schoonderloo daarentegen, veel ouder dan Delfshaven, bleef toen nog een afzonderlijke heerlijkheid, hoe groote vermindering dat privilege ook aan zijn rechtsgebied gaf, en eerst in 1555 kreeg Delft het in pand, eerst in 1583 in eigendom en tot 1811 heeft het altijd een afzonderlijk rechtsgebied gevormd onder het hoog baljuwschap van Schieland met een der vroedschappen van Delft als sterfheer. Schoonderloo bezat dan ook een college van schout en schepenen, terwijl Delfshaven het alleen met een substituut-schout af moest doen, en als rechtsprekend lichaam eerst de Delftsche schepenbank had, en na 1725 2) daarnaast voor de geringere zaken het college van commissarissen van de weth, waarvan als voorzitter hetzij een der Delftsche schepenen, hetzij in spoedeischende gevallen de oudste commissaris, als secretaris de kastelein, als de minst in rang zijnde commissaris, optrad. In het bestuur is ook verschil merkbaarin Schoonderloo oefenen naast den schout als secretaris nog ambachtsbewaarders, kroosheemraden of hoe zij anders mogen heeten, in elk geval ingezetenen van den polder, gezag uit, in Delfshaven hebben Burgemeesteren van Delft met naast zich een havenmeester voor Delfshaven en een buitenhavenmeester de macht in handen. Delft verzette er zich dan ook niet tegen, toen Schoonderloo zich in den vrijheidsroes van 1795 tot een afzonderlijke gemeente opwierp maar van Delfshaven wist men het te beletten, en ook van 18031811 werd de haven van uit de stad bestuurd. Is het dan van de gemeente Delft wel goed gezien geweest, om als vervolg op de in 1812 geschiedde overdracht van stukken, in 1898, 1901 en 1909, de overige op Delfshaven betrekking hebbende papieren in den inventaris ongeveer de geheele serie 20-141 aan Rotterdam af te staan? Volgens de „Handleiding" streng genomen zeker niet; maar ik meen, dat hier practische redenen den doorslag moeten geven. Alhoewel één, maakte de groote afstand tusschen Delfshaven en Delft toch een afzonderlijk beheer noodzakelijk, en zoo zien wij dan ook een afzonderlijk „Register van resolutiën" voor Delfshaven (Overschie) en Schoonderloo (Inv. no. 15) ontstaan, de ingekomen stukken afzonderlijk bewaard wor den (Inv. no. 79) en een afzonderlijk register voor ambten en bedieningen in die plaatsen aangelegd (Inv. no. 21), terwijl na 1558 (het beginjaar van x) Inv. Delfshaven, no. 25 en 26; voor het eerste stuk zie Van Bleijswijck Beschrijving van Delft, blz. 94 vlg. 9 De datum van het reglement is 18 Juni, niet 28 Juni, zooals de inventaris bij vergissing aangeeft.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 10