190
Brussel, beschrijft in de Revue des Bibliothèques et Archives (1903 blz. 73 v.v.)
„Les archives des prieurés de Val Saint Martin a Louvain et de Tröne Notre
Dame prés de GrobbendonckHij maakt ons in dit artikel nader bekend
met deze aanwinst uit de handschriften- en documentenverzameling van
wijlen den archivaris der stad Leuven, den heer Van Even. Deze had
jaren geleden de hand kunnen leggen op eene groote verzameling charters
en cartularia bij een particulier te Leuven, die zijn best deed om den
ouden rommel en de onleesbare geschriften op te ruimen door er de
kachel meê aan te maken en de perkamenten te gebruiken als afsluitsels
van de inmaakpotjes. Gelukkig was de aangerichte schade niet al te
groot, want de cartularia waren nog intakt en een groot gedeelte der
origineelen waren eveneens voorhanden. Deze bleken bij nader onder
zoek voor een groot gedeelte betrekking te hebben op de Congregatie
der Reguliere kanunniken van Windesheim, waartoe beide prioraten be
hoorden. Deze aanwinst is van des te grooter belang, omdat wijlen
Prof. Acquoy zich voorstelde een vierde deel aan zijn standaardwerk over
het Klooster van Windesheim toe te voegen en daarin op te nemen die
documenten, die tijdens of pas na het verschijnen van zijn werk te zijner
kennis waren gekomen. In zijne nalatenschap bevindt zich dan ook een
groot aantal afschriften, en het is te hopen, dat de wensch van den
beminden meester door een van zijne talrijke leerlingen zal worden vervuld.
Maar deze zal dan genoodzaakt zijn vooral de archieven van Val St. Martin
te bestudeeren, niet alleen ter wille van hare volledigheid, maar vooral
wegens de beteekenis van het huis na de opheffing van het moeder
klooster Windesheim als hoofdklooster der Congregatie, omdat wij met
zekerheid weten, dat daarheen tenminste een gedeelte der bibliotheek van
het Overijsselsche klooster St. Agnietenberg reeds in 1570 gebracht
werd. Het is geenszins uitgesloten, dat daarheen ook uit het klooster
Windesheim overgebracht zijn die archivalia, welke voor de nieuwe bezitters,
den bisschop van Deventer, Aegidius de Monte, en de Staten van Overijssel, geen
waarde hadden, n.l. alle documenten, die geen eigendomsbewijzen waren. Helaas
bleven, zooals wij straks nader zullen aantoonen, deze archieven en vooral
de bibliotheek in de laatste helft der 18de eeuw niet ongeschonden. Des
te meer echter moeten wij ons verheugen, dat de Belgische regeering zoo
gelukkig was de hand op de rest er van te leggen en dat ons thans de
gelegenheid geboden is, deze documenten in de werkkamer van het Staats
archief te Brussel op ons gemak te bestudeeren.
Doordat in de laatste jaren groote particuliere verzamelingen in
België onder den hamer kwamen, was het Staatsarchief te Brussel her
haaldelijk in de gelegenheid, dank zij de ruime middelen, die de regeering
daarvoor beschikbaar stelde, belangrijke aankoopen te doen. Het trof
mij, dat het bij deze gelegenheden zich niet uitsluitend bepaalde tot den
191
aankoop van Belgische archivalia. Immers op de veiling van 21—27 Nov.
1903 der handschriftenverzameling van den Chevalier H. de Theux de
Montgardin bij Vyt te Gent, kwam het Staatsarchief te Brussel o.a. ook
in het bezit van een Codex diplomatum Trajectensium
Een bezoek aan het gemeentearchief te Brussel leverde
tot mijne teleurstelling weinig. Immers volgens de vriendelijke mededeeling
van de archiefambtenaren, den hulpvaardigen prof. de Marez en den onder
archivaris Dr. Pergameni, bevinden zich in de talrijke archieven van opge
heven Brusselsche kloosters geen bestanddeelen afkomstig van Nederlandsche
kloosters. Slechts een enkel handschrift van Nederlandschen oorsprong
berust in het gemeente-archief. Het werd door Prof. de Marez breedvoerig
beschreven in de Revue des Bibliothèques et Archives 2).
Het spreekt van zelf, dat ik Brussel niet verliet alvorens een bezoek
gebracht te hebben aan de Koninklijke bibliotheek. Ik kom er
echter gaarne openlijk voor uit, dat mijn bezoek ditmaal niet zoozeer de
Nederlandica gold dan wel om kennis te maken met de inderdaad „grandiose"
photographische inrichting, die de regeering op aandringen van den con
servator der handschriften P. van den Gheyn ten behoeve van de bezoekers
daar installeerde. Het bestuur der Bibliotheek en vooral P. v. d. Gheyn
heeft door het ter beschikking stellen van dit modern maar onmisbaar hulp
middel den dank van alle onderzoekers in de ruimste mate verdient. De
Belgische regeering echter heeft wederom getoond, dat zij ten opzichte
van de Koninklijke bibliotheek het oude „Noblesse oblige" niet vergeten heeft.
Men vergeve mij deze kleine excursie. Zij diende immers er toe om
u aan te toonen, dat er thans overvloedig gelegenheid bestaat om ten
minste eene goede reproductie te verkrijgen van de kostbare Nederlandica,
die in de Bourgondische Bibliotheek worden bewaard. Geen maandenlang
moeitevol en kostbaar afpennen houdt den onderzoeker thans meer aan het
schoone Brussel gebonden. Uitgerust met een modern apparaat is hij in
staat een codex in enkele dagen „af te knippen", om dan kalm op zijne rustige
studeerkamer het handschrift te ontcijferen.
Ik zou de grenzen van een verslag verre moeten overschrijden, wanneer
ik ook maar een globaal overzicht wilde geven van de handschriften van
Nederlandschen oorsprong (waaronder ook vele archiefstukken), die in de
Koninklijke Bibliotheek berusten. Het zou ook trouwens doelloos zijn de
reeds verschenen 6 deelen van den door P. van den Gheyn bewerkten
Vergl. de Revue des Bibliothèques et Archives, 1904 p. 148.
Lettres spirtuelles interessant le couvent de Diepenveen Revue des Biblio
thèques, 1907 blz. 439 v.v.