180
Het gevolg van deze ongezocht grappige verdeeling is, dat men de helft
van een traktaat in de Universiteitsbibliotheek te Luik')
moet zoeken, de andere in een codex van kleiner formaat, in die van het
Groot Seminarie. Betreuren wij aan den eenen kant het noodlot van de
schoone boekerij der Kruisheeren van Huy, aan den anderen kant ver
heugen wij ons ten zeerste, dat een zoo gunstige ster over haar heeft ge
waakt. Immers de beide wetenschappelijke instituten liggen niet ver van
elkaar en de bestuurders er van zijn welwillende menschen, geleerden met
moderne opvattingen. Ik wil niet ontkennen, dat de quantiteit der HSS.
der Luiksche bibliotheek grooter is dan die van het Seminarie, voor ons echter
overtreffen deze laatsten de eersten verreweg in kwaliteit. Immers al ver
heugen wij ons over het schitterende goud en de eenvoudige en toch zoo
pakkende kleurenpracht der kunstvol verluchte handschriftenmeer nog dan
deze boeien ons de voortbrengselen van geest en hart onzer voorvaderen,
die eene inderdaad roemrijke periode in de geschiedenis der Lage landen
aan de Zee kenmerken.
Het zou mij te ver voeren, wilde ik hier de werken opsommen,
afkomstig van Nederlanders of geschreven door Nederlanders, die in deze
bibliotheek bewaard worden. Hier kan ik volstaan met te vermelden, dat
in de HSS. te vinden zijn, behalve merkwaardige schooltraktaten, die in
1404, 1406 en 1418 te Deventer geschreven zijn, talrijke werken betref
fende de Windesheimers, van Ruysbroek, Florentius Radewijns, Thomas
a Kempis, Gerlacus Petri, verloren geachte werken van den 15-eeuwschen
dichter Dirk van Herxen en vooral van en over G. de Groote. In niet
minder dan 14 handschriften zijn 25 traktaten van hem te vinden.
In de Luiksche Universiteits-bibliotheek berusten
thans 4 codices uit de bibliotheek der Kruisheeren met werken van G.
de Groote, nl. nos. 366, 367 en 390. De meest merkwaardige is no.
366, waarin van fol. 192—258 voorkomen: „Magistri Gerardi Magni Epis-
tolae ad diversos".
Niet onvermeld mag ik laten, dat aldaar ook berust eene Biblia
Universa, een prachthandschrift, waarvan het eerste deel blijkens het Explicit
in het jaar 1429 in het Fraterhuis te Hulsbergen bij Hattem is geschreven)'-.
1) Nadere inlichtingen betreffende de Luiksche Universiteitsbibliotheek en de
daarin berustende Nederlandsche HSS. en Incunabels vindt men bijVeerdeghem
F. van, Moderne Bibliotheken. I. De Universiteitsbibliotheek te Luik, verschenen in
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekswezen I, (1903), blz. 172—177. Eene meer uit
gebreide geschiedenis van die bibliotheek geeftBrassinne, J., La Bibliothèque de
l'Universitê de Liège, in deRevue des Bibliothèques et Archives de Belgique, 1905,
p. 89-115.
2) Dit Explicit van Tom. 1 luidt: Explicit prima pars Biblie scripta et finita
in congregatione fratrum in Monte Sancti Jeronimi prope Hattem civitatem Ghelrie
anno Domini MCCCCXX1X circa festum Sancti Michaelis archangeli«. Tom. II,
behelzendeProverbia Salomonis, Ecclesiastes, Cantica Canticorum, Liber Sapientiae,
Ecclesiasticus, Job, Tobias, Judith, Esther, libri Macchabaeorum, XII Prophetae, is
in zeer slechten staat.
181
Het is nu geenszins uitgesloten, dat in de genoemde bibliotheken,
vooral in die van het Groot Seminarie, niet nog meer voor de kerk- en
kuituurgeschiedenis van Limburg en Brabant belangrijke handschriften zich
bevinden. Ik leg er den nadruk op, dat die zeer goed aan mijne aan
dacht kunnen ontsnapt zijn, te meer, daar mijn onderzoek en mijne werk
zaamheden in die bibliotheken hoofdzakelijk in de jaren 1900—1904 vallen
en meer in het bizonder gericht waren op de geschiedenis der Broeders
van het gemeene Leven en de school- en geleerdengeschiedenis van
Nederland in het algemeen.
Op mijne studie-reis door België tijdens de maand Juli j.l. meende
ik mij van verder onderzoek betreffende de oudere geschiedenis van het
bisdom Luik te kunnen onthouden, daar ondertusschen het standaardwerk
van S. Balau Les Sources de Vhistoire de Liège au moyeti-age (Bruxelles
1903) verschenen is, een werk, dat ons Nederlandsche historici als voor
beeld ter navolging moge strekken.
Bovendien zijn door de goede zorgen van de Commission
royale d'H istoire de Belgique eene reeks Inventarissen van
Cartularia en Obituaria verschenen, die het zoeken naar deze archivalia
overbodig maakten. Voor Nederland van belang is vooral de Inventaire
des Obituaires Beiges Collégiales et Maisons Religieuses (Bruxelles 1899)
door Dom Ursmer Berlière O. B. en het vervolg hierop door denzelfden
geleerden geschiedvorscher, verschenen in het: Bulletin de la Commission
royale d'histoire de Belgique, torn 52, p. LXXXIII CXIII J).
In het eerstgenoemde werk worden in afdeeling II, p. 13: „Eglises
étrangères" vermeld: twee Doodboeken van het Begijnhof te Breda,
het Doodboek van het Kapittel van Breda, berustende in de Koninklijke
Bibliotheek te Brussel en het Necrologium van de Dominikanessen of de
Witte Nonnen te Leiden, berustende onder No. 419 in de Universiteits
bibliotheek te Gent. Dit laatste is bovendien uitvoerig beschreven door
Dr. H. Obreen in het Leidsch Jaarboekje van 1905 3). Verder wordt nog
vermeld het Doodboek van het prioraat der Cisterciensers te Mariendonck
bij Heusden, berustende in het Staatsarchief te Gent (Fonds de Baudeloo)
i) Inventaire des Cartulaires, conserves dans les dépots des archives de l'Etat
en Belgique. Bruxelles 1895.
Inventaire des Cartulaires conservés en Belgique ailleurs que dans les dépots
des archives de l'Etat. Bruxelles 1897.
Inventaire des Cartulaires Beiges conservés a l'Etranger. Bruxelles 1899.
q Op uitnoodiging van de Commission royale d'Histoire publiceerde Dr. P.
Doppler in hetzelfde deel van dit BulletinInventaire des Obituaires de la province
de Limbourg Hollandais.
3) Obreen H. O. A., Bijdragen tot de geschiedenis van het Witte-Nonnen-
klooster der orde van St. Dominicus aan het Rapenburg te Leiden. Jaarboekje voor
Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en Rijnland, Leiden 1905, blz. 1 13.