266 in de zestiende eeuw dat alles eerst koud gemaakt voor hen, die het vroeger uit ter harte beminden. De Geus komt zulke dingen alleen eens bekijken om een proefschrift te maken, of om een beetje zijn kranigheid in „den ouden rommel te doen blinken door een aanstaand uitgaafje. De liberaal doet desgelijks, alsook vele baantjesjagers. En de Katholiek, jawel, hij zoekt voor zijn oudheidkundig tijdschrift, of werkelijk nog uit liefde voor de oude Roomsche vaderen, hunne perkamenten en hand schriften, en hij maakt nog wel een dragelijk figuur. Maar o, hoe anders zoude het toch wezen, als men bij zijne vaderen niet had „geplonderd en geschonden"! Als bijvoorbeeld, thans-Ievende kanunniken van Sint Pancras in de oude documenten, nog heden eigendoinsbrieven en fundatiestukken, of de Commandeurs bij Sint Pieter nog met Kerstmis en nagenoeg bij elk hooggetijde, aanteekeningen van bedeelingen en feesten uit de registers vóór 1550 hadden na te slaan; als nu nog het kloosternonnetje van Mariënpoel voor den disch op vastendagen, het aloud keukenboek had op te zoeken, en vooral, als men de zang- en getijdenboeken, waarin reeds van eeuw tot eeuw, tot aan den huidigen dag, Gode zevenmaal daags lof was gebracht, van hand tot hand had overgeleverd tot heden, voorzeker, dan zoude men aan dat alles, als aan relikwieën en aan overblijfselen der vaderen gehecht, uitermate gehecht zijn. Dan... thans! Wel zeker, laat de stad ons maar belastingen opleggen voor archieven, archivaris, subsidiën enz., wij krijgen nota bene, op katholiek gebied, er geen sikkepitje voor deel van! En dat werd ook, door den pas-overleden eerlijken Juta eens recht aan de kaak gesteld, toen het in den Raad een gemeente-bijstand gold voor Sint-Pieter. Want het gaat toch niet aan, in de zestiende eeuw, eerst toe te laten dat nieuwgezind beeldstormend gespuis, kerken, kunstwerken en archieven der katholieken plundert, en dat later onze tegenwoordige burgerlijke gemeente (uit lieden aller religiën bestaande) onder belasting wordt gezet voor het aankoopen, restaureeren en conserveeren van dat geroofde boeltje. Laat men hier den rechtsregel liever volgenres semper clamat ad dominum de zaak roept altoos om zijnen (recht matig e n) heer!" Het archief der Doopsgezinde gemeente te Rotterdam is door den kerkeraad in bruikleen overgedragen aan het gemeente-archief aldaar. De Groningsche archi ef k westie. Dat de toestand van het Groningsch archief ook in het buitenland de aandacht trekt, kan blijken uit de volgende uitspraak van Dr. Cuvelier in de „Revue des Bibliothèques et Archives de Belgique", Tome VI, p. 380: „Nous avons déja parlé a 267 différentes reprises des résultats néfastes et incompréhensibles, produits par l'attitude du magistrat groningois en cette manière. Espérons, que cette situation prendra bientöt fin" Oude dokumenten. Men schrijft uit Almeloo aan de „N. Ct." (Februari 1909): Dezer dagen werd hier een huis afgebroken. De afbraak werd publiek verkocht, waardoor B. alhier eigenaar werd van eenige zware eiken balken. B. verkocht op zijn beurt een paar dezer balken aan een ingezetene van een naburig dorp. Bij nauwkeurig onderzoek vond laatstgenoemde in een er van een looden kistje verborgendit kistje moet documenten uit de 14e eeuw bevat hebben. In weerwil der herhaalde verzoeken van den verkooper, weigert de kooper de gewichtige stukken af te staan, daar hij gelijk de verkoopterm luidt de balken „met alle lusten en lasten, zoo heerschende als lijdende" heeft gekocht. In het financieel nieuwsblad Neerlands koopkracht van 31 December 1908 en vlg. komt onder het opschrift: „Zwendelarij en handigheidjes van moderne oudheidhandelaars" een uitvoerig artikel voor van den heer A. J. A. Flament, rijksarchivaris in Limburg. Achter het proefschrift, waarop de heer Dr. L. Lasonder, adjunct commies aan het Rijksarchief in Zeeland, den 19den Januari j.l. te Utrecht promoveerde tot doctor in de Nederlandsche letterkunde, kwamen o.a. de volgende stellingen voor „De van in of vóór 1857 dagteekenende ontwerp-archiefwet van Bakhuizen van den Brink is voor onzen tijd in vele opzichten verouderd. In een openbare bibliotheek behooren alleen die handschriften te worden opgenomen, die, geschreven vóór den tijd van de uitvinding der boekdrukkunst, als zoodanig met gedrukte werken gelijkstaan. Het is een eisch des tijds, dat ook kerkelijke archieven op weten schappelijke wijze worden geregeld." Het Brusselsche archiefcongres. Onder verwijzing naar vorenstaand artikel van Mr. Fruin kan worden medegedeeld, dat het bestuur der Vereeniging van archivarissen is teruggekomen op zijn besluit om zijn mandaat tot het vormen van een Nederlandsch comité voor het Brusschelsche archiefcongres in 1910 neder te leggen. En verder, dat als leden van het Nederlandsche comité zijn toegetreden de bibliothecarissen Dr. C. P. Burger en J. W. Enschedé te Amsterdam, en Dr. S. G. de Vries te Leiden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 47