262 op te dragen, hetgeen niet bevorderlijk is voor de werkzaamheden aan de archieven. Nu heeft de Minister daarop geantwoord op een wijze, die ik niet voorzichtig vind. Het komt mij voor, dat zijn uitlating niet zonder ge vaar is. Hij heeft n.l. in zeer algemeene termen gezegd, dat hij niet inzag, waarom hun de mogelijkheid moest ontzegd worden om buiten hun be trekking nog nuttigen arbeid te verrichten, en waarom alleen tegenover hen een uitzondering behoorde te worden gemaakt. Nu is tegen zulk een algemeen gezegde misschien weinig in te brengen, maar men behoort het geval in concreto te beschouwen, en dan zal men zien, dat zulk een al gemeene uitlating zonder een voldoende restrictie bedenkelijk is. In vroegere jaren was de betrekking van archivaris feitelijk een sinecure die lieden werden heel slecht betaald en beschouwden dan ook hun be trekking als een, waarvoor zij het zich niet moeilijk behoefden te maken. Wanneer men toen, ik spreek van een 20 of 25 jaar geleden, in een ar chief kwam, dan kon men aan de droogte van den inktpot en aan de roest van de stalen pennen duidelijk zien, wat in zulk een collectie werd uit gevoerd of liever niet werd uitgevoerd. Die toestand is nu veranderd. De archivarissen worden behoorlijk bezoldigd en het wordt hun in alle opzichten gemakkelijk gemaakt. Doch nu is ook de bepaling in hun in structie opgenomen, dat zij zich geheel aan hun werk moeten wijden en dat zij geen andere betrekking er bij mogen aanvaarden dan met machti ging. Waarom was dit noodig? Vooreerst om te breken met den vroe- geren toestand van verwaarloozing, en om meer diligentie te vorderen van de zijde der ambtenaren. Maar ook in de tweede plaats was het noodig, omdat er eigenlijk geen feitelijk toezicht bestaat op de werkzaamheden dier ambtenaren. Er is geen commissie, geen ambtenaar, die geregeld toezicht daarop houdt. Men moet afgaan op wat zij bona fide willen doen in hun archief. Daar om moet worden voorkomen, dat zij door het aanvaarden van andere betrekkingen van hunne werkzaamheden worden afgeleid, werkzaamheden, die nog enorm groot zijn. Men kan gerust verklaren, dat er aan onze archieven zooveel te doen is, vóórdat zij behoorlijk in orde zijn, dat daar voor meer dan een menschenleeftijd noodig is. Algemeene regelen, omtrent hetgeen men hun zou mogen veroorloven te aanvaarden of niet, zijn natuur lijk niet te stellenvoor ieder geval moet dat in het bijzonder worden nagegaan". En na het aanhalen van eenige voorbeelden eindigde spreker aldus: „Wat ik hiervan zeg heeft de strekking den Minister wat voorzichtiger te maken op dit punt en te dienen als een tegengif tegen de eenigszins gevaarlijke uitingen, die hij in de Memorie van antwoord op dit punt heeft losgelaten". 263 De heer Heemskerk, Minister van Binnenlandsche Zaken, antwoordde als volgt: „Mijnheer de Voorzitter! Ik vernam met belangstelling, dat de geachte afgevaardigde uit Weert mij kapittelde over een onvoor zichtige uiting. Dit is een afwisseling, die ik wel mag. Ik wensch intus- schen mij door dien geachten afgevaardigde gaarne tot voorzichtigheid te laten vermanen. De zaak blijft hierop neerkomen, dat, wanneer er geen practische bezwaren zijn, er geen aanleiding is de combinatie van betrek kingen te verbieden. Mij is niet gebleken van zoodanige practische be zwaren. Een al te absoluten regel te stellen, ik wil bekennen, dat ik daartoe niet gezind ben. Hoe belangwekkend de werkzaamheden van een archivaris ook zijn, het is voor de frischheid des geestes wenschelijk, dat hij ook eens ergens anders dan in de archieven werkzaam zij. Dat zij begeerd worden, ook door hun medeburgers, voor andere betrekkingen, bewijst niet, dat zij ongeschikt zijn voor de betrekking van rijksarchivaris. Ik zal gaarne de opmerkingen van den geachten afgevaardigde tot mijn voordeel aanwenden door na te gaan, of er aanleiding zou wezen om een dergelijke combinatie tegen te gaan". Memorie van antwoord. Bij de behandeling van spoorweg aangelegenheden deelde de Minister van Waterstaat mede, dat de buiten wanden van de archiefbergplaats in den tuin van het gebouw van den Raad van Toezicht inderdaad van hout zijn, doch dat zij van binnen met cocolietplaten zijn bedekt. Gemeente-archief te Zwolle. Door Burgemeester en Wethouders van Zwolle is bij den Raad het volgende voorstel tot her ziening der jaarwedde van den ambtenaar bij het oud-archief ingediend „Nu de regeling der bezoldiging van de ambtenaren ter secretarie is herzien, zal ook de jaarwedde van den ambtenaar bij het oud-archief moeten worden geregeld. Deze ambtenaar behoort toch in zekeren zin tot het personeel van de secretarie. Het oud-archief maakt immers een deel uit van het archief der gemeente, met de zorg waarover volgens art. 103, 2e alinea der Gemeentewet, de secretaris onder toezicht van Burgemeester en Wethouders is belast. Welke de werkzaamheden zijn van den ambtenaar bij het oud-archief, kan u in bijzonderheden blijken uit de jaarlijksche verslagen omtrent den toestand van het oud-archief, opgenomen als bijlage van de gemeente verslagen over het betrokken jaar. Wij kunnen te dezen opzichte voorts verwijzen naar bijgevoegde, door den tegenwoordigen functionaris ver strekte, opgave. Wij vestigen in het bijzonder de aandacht op de daarbij vermelde onderzoekingen van den laatsten tijd betreffende de bibliotheek van Themis,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 45