254
voor onderzoekingen werkt, blijkt als men bedenkt, dat de inkomsten van
het archief in 1890 ruim 30 M., in 1907 2000 M. bedroegen. In
antwoord op een vraag, deelde de inleider mede, dat beroepsgenea
logen zooveel mogelijk worden geweerd. Zeer merkwaardig zijn de
opmerkingen van den Deenschen rijksarchivaris Dr. Secher (Kopenhagen),
die geheel tegenover den inleider staat. Hij beweerde, dat in het
Noorden reeds in de 18e eeuw het familie-onderzoek een grooten omvang
heeft gekregen, en dat verder, alhoewel er verscheidene mannen en
vrouwen zijn, die zich tegen honorarium belasten met het uitwerken van
stamboomen, familievervalschers daar niet voorkomendat hij niet begrijpt,
waarom beroepsgenealogen staan beneden de beroepshistorici, vertelt hij
in een noot. Hij zegt verder, dat in Denemarken juist de regel geldt, dat
het archiefpersoneel in de diensturen geen onderzoekin
gen voor genealogen mogen verrichten: bij gemakkei ijk te
beantwoorden schriftelijke vragen geschiedt de mededeeling kosteloos;
anders moet de onderzoeker den arbeid zelf verrichten of doen verrichten
het archief is behulpzaam in het vinden van geschikte hulpkrachten. Hij
vermeldt nog, dat ook aan de Hoogeschool de genealogie welwillend wordt
behandeld, en dat bijvoorbeeld een archiefambtenaar een kleinen cursus in
genealogisch onderzoek heeft gegeven. Als voorbeeld van het nut van
het toelaten van een beroepsgenealoog haalt hij aan het medische werk
van Dr. A. Hallino, „Meine Vorfahren und ihre Verwandschaften", dat
voor het grootste gedeelte met behulp van zulk een persoon is samen
gesteld, die juist, omdat hij er voor betaald werd, en dus overal heen kon
reizen, den stamboom beter kon samenstellen, dan wanneer het telkens
ex officio door verschillende archiefbeambten gebeurd was.
In de avondzitting werd, na een mededeeling van Dr. Kretschmar
over de geschiedenis van het onder zijn leiding staande Lübecker staats
archief, door Dr. Grotefend uit Schwerin gesproken over het materiaal der
volkstellingen van 1496 tot 1900, in het archief te Schwerin voorhanden.
Volgens een bericht heeft de 12e Thüringsche „Archivtag", 21 Juni
1.1. te Rudolstadt gehouden, bepaald, dat genealogische onderzoekingen
slechts buiten diensttijd tegen een honorarium van 3 M. per uur worden
gedaan.
Archiv für Urkundenforschuno. Zweiter Band, Erstes Heft, Leipzig,
Verlag von Veit Comp. 1908.
W. Lüders bespreekt de Carolingische hofkapel tot in het midden der
9e eeuw, en in verband daarmede de kapellen, op koninklijke en op
bijzondere goederen gestichthij tracht aan te toonen, dat het woord
„capella" ontstaan is uit de vereering van de „capa" van St. Maarten,
den wonderdoenden stukgescheurden mantel, die als relikwie werd mede-
i25S
gevoerd en waarop de eeden moesten geschieden. Herman Thimme deelt
zijne onderzoekingen over het woord „forestis" mede, en verbindt
daaraan de geschiedenis der „Forsten" en van het houtvestersrecht van
de 6e tot de 12e eeuw. Dr. Brandi, een der redacteuren, verdedigt zich
tegenover enkelen zijner bestrijders, wat betreft de uitgave van dit tijdschrift.
Archivum Franciscanum historicum. Periodica publicatio trimestris.
Annus I. Fase. IV. Typographia ad Claras Aquas prope Florentiam.
Het 4e nummer van dit tijdschrift der Franciscaner orde, een mengel
moes van allerhande taal, begint met een verhandeling van pater
Benevenutus Rode over den ouderdom der Slavische (nu Dalmatische)
provincie der Franciscaners, in het latijn, bevat als tweede stuk een in het
Fransch opgesteld en uitgewerkt programma van pater Antoine Béouet
aangaande de geschiedenis der oude Fransche provinciën der orde, ver
volgt dan met een in het Italiaansch door pater Faustino Ghilardi ge
schreven levensbeschrijving van den heiligen heremiet Vivaldo, om, wat de
opstellen aangaat, te eindigen met een vervolg van de lotgevallen der Fran
ciscaners in het uiterste Oosten door den Spaansch schrijvenden pater
Lorenzo Pérez. In de tweede afdeeling, die der „documenta", deelt Dr.
Fr. Bliemetzrieder het „Traktat" van den Engelschen minoriten-provinciaal
Nikolaus de Fakenhain over het groote westersche Schisma mede, na er
een Duitsche inleiding aan te hebben laten voorafgaan. Verder publiceeren
Italiaansche priesters twee andere bronnen, voor de Franciscaner geschie
denis van belang, en wel Paolo Guerrini de statuten van een oude
Franciscaner congregatie te Brescia en Guiseppe Presutti een onuitgegeven
leven van S. Ludovico d'Angio.
Mr. L. G. N. BOURICIUS.
R. Visscher. Leeuwarden van 1846 tot 1906, een vervolg op Eekhoff's
geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden. 's-Gravenhage, Martinus
Nijhoff, 1908.
Daar in den laatsten tijd herhaaldelijk gevraagd werd naar een vervolg
op Eekhoff's geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, die in 1846
werd uitgegeven, voelde de archivaris der gemeente, Mej. Visscher, zich
gedrongen om aan dezen dikwijls uitgesproken wensch te voldoen. Evenals
de heer Eekhoff heeft zij zich bepaald tot het geven van eene geschied
kundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden en de eigenlijke geschiedenis
der stad onbehandeld gelaten.
De laatste zestig jaren hebben in het uiterlijk voorkomen van Leeu
warden heel wat verandering gebracht. Grachten zijn gedempt, kanalen
gegraven, nieuwe plantsoenen en parken in de plaats gekomen van de
oude boomen, die bij de uitbreiding der stad en de opruiming der bol-