244
Literatuur-kroniek.
Regeling en beschrijving van oude gemeente- en waterschaps
archieven in Zuid-Holland, door de Adjunct-Rijksarchivarissen Mrs.
P. A. N. S. van Meurs en A. Telting.
Mr. van Meurs kwam klaar met de regeling van het archief te Oud-
Beijerland, welke gemeente op ruime schaal herstellingen aan stukken en
registers deed verrichten. Ook een daar aanwezig polderarchief nam hij
onder handen. Het archief te Hillegom (of liever de 12 archieven in het
gemeentehuis aldaar aanwezig) heeft hij voor het grootste gedeelte beschreven,
maar nog niet verder behandeld. Een groot bezwaar vond hij daarbij in
de omstandigheid, dat de verschillende archieven nog al eens waren door-
eengemengd. Aan het slot geeft hij een opmerking ten beste over de
archieven na 1813, waarvan de ordening niet meer onder zijn opdracht viel,
alhoewel de secretarissen niet in staat zijn in dien meestal hopeloozen
rommel orde te brengen.
Aan het slot bespreekt Mr. Van Meurs het werk van Mr. Telting, die
bezig was de archieven van Ouddorp en Nieuw-Lekkerland te inventariseeren.
De bewerking van het tweede archief heeft hij voortgezet, doch door de ziekte
van den klerk van den heer Telting nog niet kunnen voleindigen. Hij
eindigt met vermelding van de pogingen, die onze betreurde collega heeft
gedaan, om de scheiding tusschen administratieve en rechterlijke stukken,
noodig geworden door het décret impérial van 8 November 1810 nopens
de opheffing der plaatselijke gerechten, geheel en al te laten geschieden,
en te zorgen dat de twijfelachtige stukken, die na 1879 voorloopig naar
Den Haag waren overgebracht, maar later bleken tot het administratief
gedeelte te behooren, weder aan de gemeenten werden teruggegeven. Na
zijn dood zijn dan ook zulke stukken van Pijnakker door den Minister van
Binnenlandsche Zaken bij beschikking van 4 November 1908 weder aan
de gemeente ter hand gesteld.
Verslao in zake de kerkelijke archieven, Mei 1908, door Dr. G. A.
Hulsebos.
De verslagen van den kerkdijken archivaris geven een goed overzicht
van datgene, wat er van onze oude kerkelijke archieven over is, benevens
van de kwestiën, die bij zijn rondgang in die archieven hun oplossing
blijken te vindendat hij daarbij ook verhaalt van den toestand, waarin
hij ze gevonden heeft, en van de veranderingen in de bewaring, door zijn
adviezen tot stand gebracht, spreekt van zelf. Dit jaar bezocht hij Fries
land, waar hij aan den Rijksarchivaris een zeer goeden steun blijkt gehad
te hebben, en Groningen, waar hij dikwijls raadde archieven in de Nieuwe
Kerk te Groningen te plaatsen. Meppel en enkele Overijsselsche plaatsen
245
werden op den terugweg bezocht, waarna Vlaardingen, Maassluis en Delfs-
haven aan de beurt kwamen.
Een tweede reis werd naar Noord-Brabant (Heusden, Geertruidenberg
en Sprang) en Z.-Limburg (Maastricht en Meerssen) ondernomenMr. Fruin
heeft reeds in de voorgaande aflevering enkele mededeelingen gedaan over
wat hij in de voorlaatste plaats vond.
Na enkele opmerkingen over de kerkelijke archieven van Ankeveen,
Edam en Amersfoort, besluit Dr. Hulsebos met de mededeeling van den
inhoud van een copieboek (1592—1632), behoorende tot het archief
van het Classikaal Bestuur van Amsterdam.
De Boekzaal, maandelijksch bibliografisch tijdschrift, 1908 no. 6 en
no. 8. Zwolle en Amsterdam, Ploegsma en Berreklouw.
In dit onder redactie van Dr. H. E. Grevf. staand maandblad
worden enkele boekenvijanden uit de insectenwereld vermeld, meer bekend
onder den naam van boekenwurmenAnobrium paniceum, Dermestes,
Lepisma, de Phoque en de Kakkerlak, met de middelen om onze papieren
vrienden daartegen te beschermen. Enkele afbeeldingen dier veelbeenige
boekenliefhebbers zijn er bijgevoegd. In no. 8 een grappige beschrijving
van de wijze, waarop langs diplomatieken weg een handschrift uit een
vreemd land moest worden gevraagd, zoodat het vijf maanden duurde,
vóór de bibliotheek-bezoeker het gewenschte onder de oogen kreeg.
Dr. H. E. van Gelder, De Reoeerino van 's-Gravenhaoe, 1795—1851,
en Onverbeterlijke Regenten. Overdrukjes uit „Die Haghe", jaarboekje
voor 1908.
Een groot voordeel van de oude 17de-eeuwsche stedenbeschrijvingen
vormen de daarin opgenomen lijsten van regentenin één exemplaar zijn
ze bijna altijd voortgezet tot 1795, maar de namen der latere stadsbestuurders,
en vooral die van 1795—1813, zijn slechts met veel moeite te vinden.
Ook in Den Haag is dat het geval, waar door de goede zorgen van
den heer M. G. Wildeman de regeeringslijsten van 1737—1795 in de
„Nederlandsche Leeuw" van 1896 waren gepubliceerd, doch die van latere
jaren ontbraken. Dat dit een goede beschrijving van het archief in den
weg stond, is te begrijpen, maar ook dat, toen onze Haagsche collega
eindelijk de bestuursinrichtingen onder de knie had, hij het resultaat van
zijne onderzoekingen aan het publiek mededeelde. Ook voor andere
archieven kan dit onderzoek zijn nut hebben, daar in vrijwel alle steden
van ons land, en tenminste in de Hollandsche, na 1795 de besturen op
denzelfden leest geschoeid werden.
Maar bij dat onderzoek kwam iets zeer bijzonders aan het licht.
Algemeen was men van gevoelen, dat de contracten van correspondentie,