Nederlandica in Belgische archieven.
176
opgedragen zich voor die nieuwe functie eenige bibliothecarissen toe te
voegen. In de eerste plaats zouden daartoe worden aangezocht de leden
van de Nederlandsche redactie van het tijdschrift voor boek- en bibliotheek
wezen. Die heeren, dr. Burger en de heer Enschedé, weigerden evenwel
tot de commissie toe te treden, o.a. omdat hun gebleken was, dat reeds
enkele bibliothecarissen rechtstreeks door den secretaris van het hoofdcomité,
den heer Stainier, waren uitgenoodigd om in het Nederlandsche comité
zitting te nemen, „zoodat hier gevaar schijnt voor een minder gewenscht
optreden van twee comité's met hetzelfde doel". Dientengevolge was de
schijn gewekt, alsof het bestuur der Vereeniging van archivarissen, door
met assumtie van eenige bibliothecarissen op te treden als nationaal comité
competent voor alle secties van het congres, verder was gegaan dan de
opdracht van het hoofdcomité luidde, en zich rechten had aangematigd, die
het niet toekwamen. Vandaar het verzoek van ons bestuur aan den secre
taris van het hoofdcomité tot opheldering van het misverstand en tot recht
vaardiging van de handelwijze van het bestuur tegenover de uitgenoodigde
bibliothecarissen. Het gelukte echter niet dadelijk den heer Stainier te
doen begrijpen, waarom het ons bestuur te doen was hij zond wel een
schrijven aan de door hem aangezochte bibliothecarissen, maar in plaats
van daarin te verklaren, dat ons bestuur door het hoofdcomité inderdaad
was aangezocht tot het vormen van een Nederlandsch comité voor alle
secties van het congres, schreef hij hun, dat het bestuur der Vereeniging
van archivarissen „s'est bienveillamment offert" zulk een comité samen te
stellen, waardoor de op het bestuur rustende schijn, alsof het zich zaken
had aangematigd, die zijne competentie te buiten gingen, niet werd weg
genomen, maar juist versterkt. Dit gaf dan ook ons bestuur aanleiding
zijn mandaat als comité voor het congres neder te leggen.
Intusschen heeft het hoofdcomité zich sedert nogmaals tot ons bestuur
gewend, heeft dit laatste nogmaals zijne grief uiteengezet en ten slotte van
het hoofdcomité de verklaring ontvangen„que c'est a notre demande
expresse, que votre Bureau a bien voulu nous accorder son bienveillant
concours pour l'organisation du congrès de 1910, et que c'est involon-
tairement et sans intention aucune de restreindre les pouvoirs de votre
Bureau, que des bibliothécaires de votre pays ont été directement sollicités
par nous, en vue d'entrer dans la commission hollandaise d'organisation".
Deze loyale verklaring, die hier met machtiging van het hoofdcomité wordt
bekend gemaakt, heeft natuurlijk ons bestuur doen terugkomen op zijn
besluit om zijn mandaat als nationaal comité neder te leggenhet is het
bestuur eene aangename taak te constateeren, dat thans alle aanleiding tot
misverstand geheel uit den weg is geruimd.
Namens het bestuur voornoemd
R. FRUIN, secretaris.
177
Verslag uitgebracht in de afdeeling ii: Nederlandsche Geschie
denis en Oudheidkunde, van het xxxe Nederlandsche Taal- en Letter
kundig Congres te Leiden, 25 tot 28 Augustus 1908.
De commissie voor geschiedenis en oudheidkunde van dit Congres
heeft van mij een verslag gevraagd over Nederlandica in Belgische archieven.
Voor een archivaris, die gedeeltelijk zijne opvoeding in België heeft
genoten, voorzeker een aantrekkelijk onderwerp. Maar zoodra ik aan het
verzamelen van bouwstoffen en gegevens ging, kwam ik alweder tot de
ervaring, dat er helaas geen rozen zonder dorens zijn. Zoo bracht mij
reeds het woord Nederlandica in verlegenheid. Immers, wat moest ik
hieronder verstaan. Alleen documenten resp. archivalia afkomstig uit het
oude bisdom Utrechtdus archivalia, die volgens het herkomst-beginsel
(provenienz-principe) geenszins in België thuis behooren, maar door toe
vallige omstandigheden in Belgische archiefdepóts waren gekomen, of
moesten de grenzen van het gebied van mijn onderzoek verder getrokken
worden, b.v. het hedendaagsche grondgebied van het koninkrijk der Neder
landen, en dienden dan in dit laatste geval niet ook de archieven van
besturen, geestelijk of wereldlijk, onderzocht te worden, wier zetel steeds
in het huidige België was gevestigd, maar wier jurisdictie zich uitstrekte
over onze provinciën Brabant, Limburg en Zeeland? Ik heb gemeend
mijne taak in dezen laatsten zin te moeten opvatten.
Wanneer ik het onderzoek betreffende de herkomst van archivalia
zoo breed mogelijk nam, waarom dan die beperking, die ligt opgesloten
in de woorden: in Belgische archieven? Waarom niet ook de bibliotheken
binnen het bereik van dit onderzoek getrokken?
De bibliotheken immers, ook hier te lande, maar vooral de Belgische,
plegen niet zooals de archieven consequent alles uit te sluiten, wat niet
streng genomen tot het bibliotheekwezen behoort. Voor de bibliotheka-
rissen is een archiefstuk ook een handschrift en in alle gemoedsrust zoeken
ze hiervoor een plaatsje in de handschriftenkamer. Ik erken gaarne, dat
hier ook met plaatselijke omstandigheden moet gerekend worden, zooals
b.v. te Gent, waar de Universiteitsbibliotheek talrijke familie-archieven in
bewaring heeft. Maar dit is een argument te meer voor mijne opvatting.
Dan ten tweede ben ik het niet geheel eens met een aantal mijner
ambtgenooten, die iedere kroniek, ook die van kloosters, uit hun archief
depót uitsluiten en naar de handschriftenkamer der bibliotheken verwijzen.
Want de kroniekschrijver van een klooster werd veelal en wordt nog heden
ten dage door de kloosteroversten als zoodanig aangewezen, hem stonden
Op verzoek van den redacteur van dit tijdschrift verschijnt dit Verslag in
extenso met de bijlagen, die gemakshalve in den tekst zijn opgenomen.