212 varissen een troost, maar tevens ook het bewijs, dat er niets nieuws onder de zon is. De rust en vrede in den lande verkregen door het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (6 April 1609) konden niet anders dan de stille werkzaamheden van den historiograaf bevorderen. Had Gramaye tot nu toe slechts de archieven van de Zuid-Neder- landsche besturen en steden en die van het hertogdom Brabant onderzocht, thans kon hij ongestoord verder doordringen naar het Noorden. Dat hij geen tijd verloren liet gaan, blijkt uit het feit, dat hij in September 1610 ook reeds de hoofdarchieven van het hertogdom Gelre onderzocht had. In een belangrijk schrijven aan de aartshertogen van September 1610, waarin hij dit feit vermeldt, legt hij dan zijne verdere plannen bloot. Hij deelt daarin nl. den aartshertogen mede, dat hij in de laatste drie jaren de landen onder hun gezag staande heeft bereisd, benevens het hertogdom Gelre en dat hij nu, zooals hij reeds vroeger heeft gerapporteerd, alle charters en documenten heeft onderzocht, die in de Kamers te Nijmegen en te Arnhem berusten. Thans, schrijft hij verder, blijft mij niets meer te doen dan de oude registers en de archieven van Roermond en Maastricht te raadplegen. Te dien einde verzoekt hij de aartshertogen, den kanselier en den rentmeester van het hertogdom Gelre last te geven om hem toegang te verleenen tot die archieven. Deze laten hun historiograaf niet lang op antwoord wachten, reeds den 4 October 1610 gelasten zij de Rekenkamer van Gelderland aan het verzoek van Gramaye te voldoen. Van m'eer belang dan de onderzoekingen in de Geldersche archieven, is voor ons de verdere correspondentie van den historiograaf met de aarts hertogen over het grootsche en voor ons misschien fantastische plan, om alle archivalia betreffende den katholieken godsdienst naar een centraal- depot uit de Staatsche gewesten naar de Zuid-Nederlanden te redden. Op zijne veelvuldige reizen door de Nederlanden en misschien ook door invloedrijke bloedverwanten had Gramaye relaties aangeknoopt met tal van invloedrijke en hooggeplaatste katholieken en door zijne werkzaam heden als historiograaf ook met andersdenkenden. Zeer zeker waren weinigen, vooral door vertrouwelijke mededeelingen, zoo op de hoogte van de archieven, die in Noord-Nederland bij vriend of vijand, in publieke ver zamelingen of bij particulieren schuilden, als Gramaye. Met leede oogen zag hij, hoe talrijke documenten aan de vernietiging werden prijsgegeven, ja dat geheele archieven van oude vermaarde instellingen in Noord-Neder land voor altijd dreigden verloren te gaan. Men moet als vakman zich met Gramaye in de toenmalige toestanden kunnen verplaatsen om eeniger- mate de tantalus-kwellingen te kunnen begrijpen, die hij, hartstochtelijk Ik vind de Gramaye's in de 17de eeuw te Vollenhove. 213 verzamelaar en doorkneed geschiedvorscher, heeft geleden bij het waar nemen van het teloorgaan van de geschiedkundige bronnen. Hierbij komt, dat hij als katholiek priester nog steeds in de hoop leefde, dat geheel Nederland wederom tot den godsdienst zijner vaderen zou terugkeeren. Maar tevens besloop hem de vrees dat, wanneer dit inderdaad het geval zou zijn, er geen kans meer zou bestaan om de geschiedenis van het verleden te boek te stellen, indien niet op de een of andere wijze aan de vernieti ging der documenten paal en perk werd gesteld. Vermoedelijk rijpte toen in hem het plan om al deze bronnen naar België in veiligheid te brengen. Zeer zeker heeft hij ingezien, dat dit plan een luchtkasteel zou blijven, zoolang hij niet op krachtdadigen steun van den kant der regeering zou mogen rekenenwant hij vertrouwde zijne plannen den aartsbisschop van Mechelen toe, die hem aanried zich direct tot de aartshertogen te wenden. Zonder lang te aarzelen, voldeed hij aan den wensch van den hoogwaar- digheidsbekleeder. Immers reeds in Mei van genoemd jaar richt Gramaye aan Albert en Isabella een schrijven, dat voor de betere kennis der toenmalige toestanden in de Noord-Nederlanden van zeer groot belang is, niet alleen omdat het een verslag is, dat door een man van het vak is opgesteld, maar vooral, omdat die man ook blijkbaar uitmuntend op de hoogte is van de gebeurtenissen, die zelfs in het hooge Noorden, b.v. te Dokkum in de provincie Friesland, hebben plaats gehad. Het stuk, in het Latijn opgesteld, heeft tot opschrift„Propositiones duae", dus „twee voor stellen, die op aansporen van den aartsbisschop van Mechelen gedaan zijn aan den doorluchtigen prins door J. B. Gramaye. Gramaye begint zijn betoog met er op te wijzen, dat hij, in de Noord- Nederlanden (in partibus Hollandiae) verblijfhoudend, heeft opgemerkt, hoe tot de grootste schade van den Katholieken godsdienst de geestelijke goederen en de inkomsten van beneficiën en kloosters grootendeels verloren gaan, doordat ze door de openbare macht of zelfs door partikulieren worden verkocht, en dat de daarop betrekking hebbende documenten en registers in de handen van den kooper overgaan, zoodat het noodzakelijk gevolg hiervan is, dat, wanneer de katholieke godsdienst wederom hersteld zal zijn, zelfs ieder spoor van dergelijke goederen, die in gebruik van partikulieren zijn gekomen, in de toekomst uit de herinnering der menschen verdwenen zal zijn. Dan brengt hij den aartshertogen onder het oog, dat vele van de weinige uit de kloosters en congregaties geredde reliquieën van heiligen in handen van particulieren zijn, welke deze nalalig en weinig veilig bewaren, zoodat deze reliquieën, wanneer ze na den dood van de bezitters ter kennis van de ketters zouden komen, om van erger te zwijgen, tot onherstelbare schade en schande van den katholieken godsdienst daarvoor verloren zouden zijn. Deze twee kwaden zouden te verhelpen zijn, indien de aartshertogen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 20