210
in België nog zulke belangrijke archivalia, zelfs uit de Noordelijke streken,
de provincies Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Groningen schuilen?
Hoe en wanneer zijn die daar dan gekomen?
Vooreerst moeten wij in aanmerking nemen, dat verreweg het grootste
gedeelte dier archivalia afkomstig is van de kloosters in de provincies
Brabant en Limburg, wier moeder- of hoofdklooster op Belgisch grond
gebied lag, en die zeer waarschijnlijk reeds hunne archieven daarheen in
veiligheid hadden gebracht, alvorens deze provincies in de handen der
Staatschen waren.
Betreffende de noordelijke provincies echter is het verloop van zaken
vermoedelijk een eenigszins andere. Reeds vroeger heb ik er even op
gewezen, dat vooral een groot deel van de voorname families in genoemde
provincies katholiek bleven en nog jaren lang na de invoering der Her
vorming bleven. Wie zich van de waarheid van mijne bewering wil
overtuigen, verwijs ik naar het Missieverslag van bisschop Jacobus de
la Torre aan paus Alexander VII van 1 September 1656 Daar ook zal
hij de bewijzen vinden, dat de zwakke tijdens de uren der vervolging hulp
zocht bij den sterkere en dat die hem ook ruimschoots werd geschonken.
Geen wonder dat in die tijden op een sterke Friesche stins of een Hol-
landsch of Overijsselsch kasteel papieren van waarde werden geborgen,
en deze, toen de verwachte betere dagen niet wilden aanbreken, met de
familie naar katholieke streken verhuisden, d.w.z. naar onze Nederlandsche
provincie Limburg of nog meer zuidwaarts naar België. 2) Nu en dan kwam
een zoodanig archief onder den hamer of verhuisde wederom naar Neder
land 3) of viel in de handen van den een of anderen rijken Engelschman
of Amerikaan.
Talrijke archivalia uit die provincies vonden hun weg naar het Zuiden
na de Reductie van Groningen in 1594. Het lag in den aard der zaak,
dat van af het jaar 1580 het Spaansche Groningen de schuilplaats werd
van alle bannelingen en vluchtelingen, vooral uit de naburige provincie
Friesland en de Groningsche Ommelanden. Na de overgave der stad aan
de Staatschen volgde een groot deel de aftrekkende Spaansche troepen,
om elders, vooral in België, een nieuwe woonstede te zoeken.
Onder hen was ook de vroegere prior van het Dominikanenconvent
Relatio seu descriptio Status- Religionis catholicae in Hollandia etc. quam
Romae collegit et exhibuit Alexandro Septimo et cardinalibus congregations de
Propaganda Fide Jacobus de la Torre Kal. Septembris anno 1656. Uitgegeven
door P. van Lommel S. J. in het Archief van het Aartsbisdom Utrecht deel X en
XI (1882 blz. 95 en 1883 blz. 57).
Volgens vriendelijke mededeeling van den rijksarchivaris in Limburg had
die verhuizing naar België nog plaats na 1830.
3) Uit den aard der zaak komt het rijksarchief in Limburg hiervoor vooral in
aanmerking. Betreffende eventueele ruiling of schenkingen verwijs ik naar de Ver
slagen van 's Rijks oude archieven.
211
te Groningen, de toenmalige bisschop P. Nijlen, van wien uitdrukkelijk
vermeld wordt, dat hij de stad verliet met al zijne papieren en zich in
België vestigde
Hier in België brak voor de Noord-Nederlandsche bannelingen en vluch
telingen een gouden tijd aan, zoodra na den dood van aartshertog Ernst
(11 Februari 1595) Albert van Oostenrijk (f 13 Juli 1621) stadhouder der
Spaansche Nederlanden werd. Vooral in de jaren 1612—'22, toen er
vrede in de Nederlanden was, meende hij geroepen te zijn om alle docu
menten betreffende den Katholieken godsdienst, of archivalia rakende kerken
of kloosters der Noord-Nederlanden, te Brussel te vergaderen. Hierbij werd
hij voorgelicht door zijn historieschrijver Jean Baptiste Gramaye
en zijn hofbibliothecaris A. M i r a e u s (Le Mire).
Het meest afdoende bewijs voor Gramaye's 2) werkzaamheden in de
Noord-Nederlanden, dat tevens tot staving dient van het bovenstaande, is
's mans correspondentie met den aartshertog Albert, met diens secretaris
Philippe Praets en met Asseliers, lid van den Geheimen raad te Brussel
uit de jaren 16091615. 3)
Na zijne aanstelling als historieschrijver van den aartshertog in 1608
stelde zich Gramaye ten doel eene beschrijving der Nederlanden te geven
op grond van eigen persoonlijk onderzoek in de archieven en eigen waar
neming ter plaatse. De aartshertog schepte behagen in dit plan en onder
steunde Gramaye door aanbevelingsbrieven aan de Staten van Vlaanderen,
Artois, Luxemburg en Brabant. Hij bereisde geheel België en vond, dank
zij de brieven van aanbeveling van den aartshertog, bij velen steun, maar
moest ook des ondanks de waarheid ondervinden van het bekende: „Gegen
Dummheit kampfen Götter selbst vergebens". Voor ons moderne archi-
Vergl. Miraeus, Opera Dipl. IV. Gedenkboek der Reductie van Gro
ningen, blz. 143.
Jean Baptiste Gramaye werd in 1580 te Antwerpen geboren. Hij studeerde te
Leuven en verwierf aldaar in 1600 den graad van licenciaat in de rechten. Kort
daarop werd hij protononarius apostolicus, proost van het Kapittel van St. Walburgis
te Arnhem en kanunnik van Luik. Albert, aartshertog van Oostenrijk, benoemde
hem tot zijn historieschrijver en begunstigde hem op alle mogelijke wijzen, vooral
door hem met kerkelijke prebenden te begiftigen. Zoo werd hij aartsdiaken van
Utrecht en kanunnik der kerk van Bergen (Mons). In opdracht van Albert en
Philips IV maakte hij tallooze verre en gevaarlijke reizen. Op zijn reis door Afrika
viel hij in de handen van de zeeroovers en kwam zoo in slavernij. Losgekocht
door Albert bleef hij niet lang in België, maar vertrok naar Moravië en Silezië. Een
tijdlang bekleedde hij den post van rector van een gymnasium te Olmütz, totdat hij
door paus Urbanus VIII tot bisschop van Upsala benoemd werd. Op eene reis van
Antwerpen door Noord-Duitschland werd hij te Lubeck ziek en overleed daar in 1635.
3) Deze correspondentie berust in de Papiers de l'Etat et de I'Audience, pak
451 in het Rijksarchief te Brussel. P. A. van Lommel S. J. gaf een aantal brieven
uit in zijn opstel: Berigten aangaande Reliquiën van Heiligen of van H. zaken uit
Noord-Nederland ontvoerd annis 1582—1630uitgegeven in het Archief van het
Aartsbisdom Utrecht, VII, blz. 115141.