206
door dweepers opgehitste bende, en ook, dat de troepen der Staatschen
en de Engelschen onder Leicester 2) menig bedreven vandalisme op hun
kerfstok hebben. Maar daar wij hier geen onderzoek hebben in te stellen
naar dat wat onredbaar verloren is, en ons alleen hebben bezig te houden
met hetgeen thans nog bestaat, acht ik het ter wille van de historische
waarheid niet ondoelmatig enkele oogenblikken te blijven stilstaan bij de
vraag naar de schuld van de monniken in zake het verduisteren hunner
archieven, om zoodoende ook de gelegenheid te baat te nemen tegen het
tijdroovende onnutte zoeken naar die archieven te waarschuwen en tevens
den weg aan te geven om in enkele gevallen tot een goed resultaat te komen.
Niet zelden vindt men in geschiedboeken en in opstellen in tijd
schriften door onze hedendaagsche historici nu eens in verwijtende termen,
dan op meer spottenden toon de bewering, dat onze archieven tijdens de
godsdienstberoerten der 16de eeuw door de kloosterlingen zijn verdonkere
maand en dat deze vooral in België een schuilplaats hebben gevonden.
Afgezien nu van de groote onbillijkheid van deze min of meer sterke
beschuldiging want het was niet alleen het recht, maar ook de plicht
van de corporatie dat te doen, wat ieder staatsburger in deze onrustige
tijden deed, nl. zorg te dragen voor zijn particulier eigendom, en hieronder
viel in de eerste plaats het in veiligheid brengen der rechtstitels getuigt
deze bewering tevens in niet geringe mate van onvoldoende kennis van
zaken. Immers, wanneer wij een blik werpen op den politieken en gods-
dienstigen toestand van Zuid-Nederland, dan zal een ieder moeten be
kennen, dat België omstreeks 1570 80 een alles behalve veilige schuil
plaats was voor vervolgde en verdreven monniken en nonnen, laat staan
voor in veiligheid te brengen kerkschatten en archieven. Dit werd België
pas tijdens de regeering van Albrecht en Isabella.
Maar afgezien hiervan vergeet men m. i. veel te vaak, dat door de ongunstige
tijdsomstandigheden reeds tijdens de regeering van Karei V vele kloosters
waren verdwenen en dat wederom andere, en wel een aantal der voor
naamste, bij de oprichting der nieuwe bisdommen door den paus waren
opgeheven en hunne goederen of als tafelgoed den bisschoppen waren
toegewezen öf tot de dotatie van de nieuwe kapittels waren bestemd.
Met de goederen gingen dan ook de archieven, ten minste de rechtstitels,
in handen van de nieuwe bezitters over. Misschien bleven de monniken
i) Ik herinner slechts aan de vernieling van de kostbare bibliotheek van Lin-
danus, waarin zich oude en zeldzame handschriften bevonden, door de Staatsche
troepen na de capitulatie van Roermond 23 Juli 1572. Vergl. hierover deStudiën
op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, 1891, blz. 115.
a) In 1586 verbrandden de krijgsknechten van Leicester de „welvoorziene
boekerij der Broederen" van het gemeene Leven op de markt te Doesburg. Zie
Delprat, G. H. M., Verhandeling over de Broederschap van G. Groote en over
den invloed der Fraterhuizen. 2e druk. Arnhem 1856, blz. 136.
207
in het bezit van die archivalia, die op de orde of het geestelijk leven van
het klooster betrekking hadden. Ten minste meen ik dit te mogen opmaken
uit enkele voorbeelden, die te mijner kennis zijn gekomen. Slechts één
voorbeeld wil ik hier kortheidshalve aanhalen. Bij de oprichting van het
bisdom Deventer kwamen de goederen van het bekende klooster St. Ag-
nietenberg bij Zwolle aan den bisschop van Deventer. De eerste bisschop
liet de kloosterlingen met rust, maar zijn opvolger Aegidius de Monte
(Nov. 15701577) eischte de goederen op en de monniken zochten elders
een goed heenkomen. Een deel van hen schijnt onder medename van een
deel hunner bibliotheek, vooral der handschriften, naar België te zijn uit
geweken en opname gevonden te hebben in het reeds genoemde klooster
St. Martinus te Leuven. Ten minste bevonden zich een aantal hand
schriften en een deel der bibliotheek van St. Agnietenberg in genoemd
klooster reeds in het jaar 1577. Het schijnt, dat de kanunniken van St.
Agnietenberg in aller haast hebben moeten vluchten met achterlating van
een der kostbaarste werken, dat thans in de Bourgondische bibliotheek be
rust, n.l. het autograaf van Thomas a KempisDe Imitatie van Jezus Christus.
Immers toen de visitator-generaal van de orde, Johannes Latomus, prior
van het klooster Le Trone bij Heerenthals, in 1577 te Windesheim en
Zwolle vertoefde, bezocht hij ook de ruïnes van het verwoeste klooster
St. Agnietenberg en haalde daar het genoemde HS. onder de puin-
hoopen weg. Op zijne terugreis echter bracht hij dit vermaarde HS.
niet in de boekerij van St. Martin te Leuven, maar nam het mede
naar Antwerpen in het klooster Val St. Marie en Falkenburg, waar hij
zijne levensdagen besloot. In 1571 schonk hij het aan zijn vriend,
den geleerden boekdrukker Johannes Bellerus, die het in 1590 aan de
bibliotheek van het professiehuis der Jezuiten te Antwerpen ten geschenke
aanbood. Zoo kwam het handschrift in het bezit der PP. Bollandisten 2),
wier eigenlijke stichter P. Rosweydus nog een aantal HS. uit St. Agnieten
berg bezat, o.a. de tot heden niet teruggevonden kroniek van dit klooster,
vervaardigd voor Thomas a Kempis, en diens gezamenlijke werken. Of hij
die handschriften uit het Leuvensche klooster had of dat ze hem gezonden
Het autograaf van Thomas a Kempis wordt beschreven bij J. VAN DEN
Gheyn, Catalogue des Manuscrits de la bibliothèque rovale de Belgique, III
(Bruxelles 1903) p. 336—337 onder no. 2188. Het HS. echter heeft zijn oud no.
5855—5861 behouden. Het is uitgegeven door Ch. Ruelens, Imitation de Je'sus
Christ par Thomas a Kempis. Reproduction en facsimile du MS. autographe de 1441.
Nijmegen 1879.
J) Over de lotgevallen van dit vermaarde handschrift vergl. behalve de beide
reeds genoemde werken: Acquoy, Windesheim, II 2002; Nijhoffs Bijdragen IX
(1854), blz. 7 v.; Mooren J., Nachrichten iiber Thomas a Kempis, Crefeld 1855,
S. 76, f.; Hirsche K., Prolegomena zu einer neuen Ausgabe der Imitatio Christi.
Berlin 1883, II, 12.